(HET) WORDT (HET) NOOIT MEER ZOALS HET WAS!!!???

Ondertekening van het verdrag van Versailles, 28 Juni 1919

PROLOOG

Een opmerking, of is het een vraag, dat is wat ik zal proberen te beantwoorden. Daarbij wil ik vooraf opmerken dat ik geen economist ben, nochtans probeer ik te suggereren dat ik een economist wil zijn. Ik deel het artikel met mijn publiek, hoofdzakelijk bedoeld voor (aspirant) ondernemers, maar het kan interessant zijn voor iedereen. De reden dat ik deze zoektocht naar antwoorden ben begonnen is omdat ik dit verplicht ben naar onze bedrijven en ons (onze en ons inderdaad, want ik werk niet alleen, we doen dit allemaal samen, van onder tot boven-links tot rechts, iedereen is even belangrijk binnen de organisatie) personeel toe. We moeten weten vanaf welke kant de storm zal woeden en wat we daaraan moeten doen. Ik houd altijd een vinger aan de pols, ik probeer voor de gezondheid van de onderneming altijd een scenario klaar te hebben voor 5 jaar en 10 jaar vooruit. Maar ook wij kunnen verrast worden door ongewone gebeurtenissen. Dat is het minste hoe dat we de corona pandemie kunnen noemen, niet eens zo zeer vanwege de pandemie, maar het moment waarop het aan de oppervlakte verscheen en hoe snel dat het in een paniek ontaarde. Ja dat heeft mij verrast, dat er vroeg of laat een pandemie zou komen, ach als je Bill Gates hoorde praten sinds 2015 dan mocht dat toch geen verrassing zijn. Om geheel andere redenen gingen alle alarmbellen af bij ons. Een alarm waar we op zaten te wachten vanaf midden 2018, maar we wisten niet wanneer en hoe het eruit zou zien.

Auteur: YS Koen - Klaten - 25 Juni 2020

Dan doel ik op een dusdanige verandering in de economie, zodat we naar een volledige uitbraak van een gigantische economische crisis zouden gaan. Dat het vroeg of laat zou gaan gebeuren stond voor mij al vast, lees maar het boek van Ray Dalio: “Principles For Navigating Big Debt Crises”. Waarschijnlijk een document waar dat niet veel mensen de lol aan beleven om dat door te spitten, want laten we nu eerlijk zijn, 480 pagina’s of bloedige economische ellende is niet iets wat je voor je plezier aanpakt. Nou ja, ik ben bang dat ik niet behoor tot die groep mensen, want voor mij is het beter leesvoer dan welke roman, krant, of 95% van andere rapporten. Ook voor mij is het geen nieuwsblaadje die ik even tussendoor erbij pak. Sterker nog, het is een boek wat ik op zijn minst net zo vaak terzijde heb geschoven als Dostoevsky’s boek: “Crime and Punishment”, ieder geheel om op zichzelf staande redenen, maar beide boeken boeide mij enorm, er waren momenten dat ik een haat liefde verhouding met beide boeken had. Toch verplichtte ik mijzelf om er doorheen te worstelen en voor beide geldt dat ik er met plezier op terug kijk dat ik ze tot mijn arsenaal aan gelezen documenten mag toevoegen. Moet iedereen ze dan gaan lezen, waar ik bij het boek van Dostoevsky neig te zeggen: ja zeker, denk ik over de boeken en artikelen van Ray Dalio dat het tot je gereedschapskist zou moeten behoren, maar waarschijnlijk zul je er nooit aan beginnen als je helemaal geen voeling hebt met een onderwerp als economie.

Waarom, zou je zeggen, ga je die uitgebreide research doen als alles er al over wordt gezegd en geschreven, dan hoef je toch alleen maar te luisteren en weet je wat je moet doen. Nou nee, en om eerlijk te zijn had ik dit ook helemaal niet verwacht. Iedereen doet nu net of dat we zijn overvallen door het geheel en dat de nakende economische crisis volledig is te wijten aan de corona pandemie. Niets is minder waar, ja de pandemie heeft de het allemaal versneld in gang gezet, maar het is niet de veroorzaker van de economische crisis, daarvoor zijn er fundamenteel veel grotere problemen met de economie aan de hand. Dit allemaal bij elkaar opgeteld is volgens Nassim Nicholas Taleb een typische “black swan” gebeurtenis. Maar de corona heeft de trekker van het wapen overgehaald en de kogel ook direct afgevuurd. Dit is een situatie die ik in mijn stoutste dromen niet had durven dromen. MAAR ER IS IETS GOEDS TE MELDEN BIJ AL DIT: WE KRIJGEN HET ALLEMAAL IN 1 KEER OVER ONS HEEN, DE HELE BAK ELLENDE WORDT OVER ONS ALLEMAAL UITGESTORT. Dat is veel beter dan een sluimerend griepje, wat niet weg wil gaan, maar wat je ook net niet aan het bed kluistert.

Dit is de 5de poging om een artikel te schrijven over wat er allemaal aan de hand is en wat we kunnen verwachten, rondom de Corona Pandemie en sluimerende economische crisis. Hoe kan ik mijn boodschap het beste over brengen, zonder dat het een gortdroog en saai artikel wordt en de lezer het na hooguit 2 alinea’s alweer aan de kant gooit. Om mijn gedachtegang vorm te geven heb ik veel onderzoek gedaan, meters aan rapporten doorgespit. Ook ik heb moeite om mij te concentreren op de materie als de stof te droog is. Toch heb ik mezelf er doorheen geworsteld, want het is niet alleen voor dit artikel, het was bovenal voor mijzelf, om duidelijk te kunnen begrijpen wat er aan de hand is met de economie.

Want hier komt het, ik roep nu al ruim anderhalf jaar dat er een gigantische economische crisis aan staat te komen die totaal nieuw voor mij is, dan heb ik het over de impact van de crisissen op ons leven. Niemand die nog vol in het werkzame leven staat heeft enig referentiekader voor wat er komen gaat, okay ik kan niet zeggen helemaal niemand, want mensen als Warren Buffet en Charlie Munger misschien nog wel, al waren zij ook nog heel jong toen de grote depressie van de jaren 20-30 van de vorige eeuw aan de gang was. Maar dat zijn eerder de grote uitzonderingen die de regel bevestigen. Er is dus weinig direct referentiekader aanwezig, we moeten het doen met de verhalen uit het verleden. Neem de gemiddelde beroepsbevolking, 16-67 jaar oud, dus degene die nu aan het eind van hun werkzame leven staan, zijn geboren rond de begin jaren 50 van de vorige eeuw. Degene die nu langzaam gaan beginnen met werken zijn geboren in de jaren 2000 of later, dus die zullen hooguit van hun ouders en op school iets over de dotcom bubbel van rond 2000 hebben meegekregen. Dit is dus het referentiekader waar ik mee te maken heb in dit artikel.

Ik hoop dat jullie hier net zoveel uithalen als dat de voorbereiding voor dit artikel voor mij heeft betekent, succes met het lezen en mijn inbox of email is klaar om jullie vragen en opmerkingen te ontvangen en beantwoorden.

DEEL 1.          DE LANGE AANLOOP

De begin jaren 50 van de vorige eeuw is een periode dat door 2 gebeurtenissen worden gekenmerkt, op economisch gebied. Het systeem van Bretton Woods is al geïmplementeerd en daar bovenop is er nog het Europees herstel programma (ERP European Recovery Program), beter bekent als het Marshall Plan, vernoemd naar de U.S. Secretary of State (Minister van buitenlandse zaken) Generaal buiten dienst George Marshall, de uitvoerder van het plan. Hij was niet de bedenker van het plan, dat waren de industrieel Lewis H. Brown die in 1947 een rapport had geschreven over de staat van Duitsland na de oorlog, op aangeven van Generaal Lucius D. Clay. Het systeem van Bretton Woods is een monetair systeem wat werd geïmplementeerd die de commerciële en financiële regels vastlegden tussen de landen die de overeenkomst hebben ondertekent, de Verenigde Staten van Amerika, Canada, alle west Europese landen, Australië en Japan. Dit systeem heeft het Internationale Monetary Fund (IMF) en de International Bank for Reconstruction and Development (IBRD), heden beter bekend als World Bank Group. De belangrijkste kenmerken van het Bretton Woods-systeem waren de verplichting voor elk land om een monetair beleid te voeren dat zijn externe wisselkoersen binnen 1 procent handhaafde door zijn valuta aan goud te binden en het vermogen van het IMF om tijdelijke onevenwichtigheden in de betalingen te overbruggen. Ook was er behoefte aan een oplossing voor het gebrek aan samenwerking tussen andere landen en om concurrentiële devaluatie van de valuta’s te voorkomen. Van 1 tot 22 Juli 1944 kwamen 730 gedelegeerden van alle 44 geallieerden landen bijeen om te kijken of en wat er gedaan kon worden om samen te werken nadat de oorlog tot een eind zou komen, uiteindelijk hebben alle deelnemende landen, de slotverklaring van Bretton Woods ondertekent. Alleen Rusland heeft later het verdrag niet geratificeerd.

Maar het begint dus niet allemaal met het systeem van Bretton Woods, daarvoor moeten we echt terug naar het einde van de Eerste Wereld Oorlog. Eerst wat feiten op een rij over die Eerste Wereld Oorlog: 70 miljoen soldaten, waarvan ruim 60 miljoen Europeanen. 9 miljoen soldaten zijn er gesneuveld en 7 miljoen dodelijke burgerslachtoffers. Terwijl dat genocides en de 1918 Spaanse Griep virus nog eens voor 17 tot 50 miljoen slachtoffers heeft gezorgd.

De Eerste Wereld Oorlog

De oorlog woede officieel van 28 Juli 1914 tot aan 11 November 1918, toen het vredesverdrag van La Francport, Compiègne werd ondertekend. De oorlog was hoofdzakelijk een Europese aangelegenheid, tenminste waar dat de feitelijke oorlog werd bevochten, al waren er ook overzeese fronten, maar dat waren voornamelijk koloniale troepen die de belangen van hun thuisland overzees probeerden te beschermen. Het kantelpunt in de oorlog werd in gang gezet door een interne aangelegenheid van 1 van de geallieerde landen. De Russische Revolutie van Februari 1917, die een einde maakte aan het tsaristische regime in dat land. De Tsaar werd vervangen door provinciaalse overheden, echter interne spanningen bleven oplaaien, voornamelijk vanwege de onvrede over de hoge kosten van Russische deelname aan de Eerste Wereld Oorlog en daarmee gepaard gaande economische stress in het thuisland. Dit resulteerde uiteindelijk in Oktober Revolutie van 1917, waarna Rusland zich voorgoed terugtrok van het front van de Eerste Wereld Oorlog, door ondertekening van het verdrag tot wapenstilstand van Brest-Litovsky, Maart 1918.

Daarop zag Duitsland de kans om het Grote Duitse offensief van Maart 1918 af te kondigen. De legerunits uit het oosten werden samengebracht met de units in het westen, ze hoefden door de terugtrekking van Rusland namelijk niet meer actief op 2 belangrijke fronten te zijn. In eerste instantie was dit offensief zeer succesvol, maar een degelijke overwinning bleef uit. Naarmate dit offensief langer ging duren, werden de manschappen aan Duitse kant volledig uitgeput. Wat het signaal voor de geallieerden was om hun eigen tegenoffensief te beginnen, wat nu bekend staat als het 100-daagse offensief van de geallieerde legers. Uiteindelijk bracht dit offensief teweeg dat eerst Bulgarije zich terugtrok uit de oorlog. Bulgarije was een zeer belangrijke bondgenoot van de Duitsers. Bulgarije sloot een wapenstilstand verdrag met de geallieerden op 29 September 1918 werd dit bekrachtigt in het verdrag van Salonica. Daarna capituleerde ook het Ottomaanse rijk met de ondertekening van het wapenstilstand verdrag van Mudros op 30 Oktober 1918. Uiteindelijk werd ook het Austro-Hongaarse machtsblok in een wapenstilstand gedwongen, wat werd bekrachtigt in het verdrag van Villa Guisti, Padua, getekend op 4 November 1918. Met alle bondgenoten buitenspel gezet, de eigen militairen niet langer welwillend om door te vechten, een revolutie gaande in het thuisland, kon Keizer Wilhelm niets anders doen dan aftreden, wat de weg vrijmaakte voor de nieuwe regering om het uiteindelijke verdrag van 11 November 1918 te ondertekenen, wat het einde betekende van de Eerste Wereld Oorlog.

De Eerste Wereldoorlog was een belangrijk keerpunt in het politieke, culturele, economische en sociale klimaat van de wereld. De oorlog en de onmiddellijke nasleep ervan leidden tot talrijke revoluties en opstanden. De Grote Vier (Groot-Brittannië, Frankrijk, de Verenigde Staten en Italië) legden hun voorwaarden op aan de verslagen machten in een reeks verdragen die werden overeengekomen op de vredesconferentie van Parijs in 1919, waarvan het meest bekende het Duitse vredesverdrag is – het Verdrag van Versailles. Uiteindelijk, als gevolg van de oorlog, hielden het Oostenrijks-Hongaarse, Duitse, Ottomaanse en Russische rijk op te bestaan, met tal van nieuwe staten gecreëerd uit hun overblijfselen.

Vredesconferentie van Parijs (1919–20) Verdrag van Versailles

De vredesconferentie van Parijs, ook bekend als de vredesconferentie van Versailles, was de bijeenkomst in 1919 en 1920 van de zegevierende geallieerden na het einde van de Eerste Wereldoorlog om de vredesvoorwaarden vast te stellen voor de verslagen centrale machten. De conferentie omvatte diplomaten uit 32 landen en nationaliteiten, en de belangrijkste beslissingen waren de oprichting van de Volkenbond en de vijf vredesverdragen met de verslagen staten; de toekenning van Duitse en Ottomaanse overzeese bezittingen als ‘mandaten’, voornamelijk aan Groot-Brittannië en Frankrijk, het opleggen van herstelbetalingen aan Duitsland, en het trekken van nieuwe nationale grenzen, soms met volksstemming, om etnische grenzen beter te weerspiegelen.

Het belangrijkste resultaat was het Verdrag van Versailles met Duitsland; Artikel 231 van het verdrag plaatste de hele schuld voor de oorlog op “de agressie van Duitsland en haar bondgenoten”. Deze bepaling bleek zeer vernederend voor Duitsland en maakte de weg vrij voor de dure herstelbetalingen die Duitsland voornemens was te betalen (het betaalde slechts een klein deel vóór zijn laatste betaling in 1931). De vijf grootmachten (Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Japan en de Verenigde Staten) controleerden de conferentie. De “Big Four” waren de Franse premier Georges Clemenceau, de Britse premier David Lloyd George, de Amerikaanse president Woodrow Wilson en de Italiaanse premier Vittorio Emanuele Orlando. Ze kwamen 145 keer informeel bijeen en namen alle belangrijke beslissingen voordat ze werden geratificeerd. De conferentie begon op 18 januari 1919. Met betrekking tot het einde merkte professor Michael Neiberg op: “Hoewel de hoge staatslieden in juni 1919 niet meer persoonlijk aan de conferentie werkten, eindigde het formele vredesproces pas echt in juli 1923, toen het Verdrag van Lausanne werd ondertekend. De oprichting van de Republiek Turkije.”

De depressie van 1920-21

De depressie van 1920–21 was een scherpe deflatoire recessie in de Verenigde Staten en andere landen, die 14 maanden na het einde van de Eerste Wereldoorlog begon en van januari 1920 tot juli 1921 duurde. De omvang van de deflatie was niet alleen groot, maar ook groot in verhouding tot de bijbehorende daling van het reële product. Onmiddellijk na het einde van de oorlog was er een recessie van twee jaar na de Eerste Wereldoorlog, waardoor de opname van miljoenen veteranen in de economie werd bemoeilijkt. De economie begon te groeien, maar had nog niet alle aanpassingen doorgevoerd in de overgang van een oorlogstijd naar een vredestijdeconomie. Factoren die tot de neergang hebben bijgedragen, zijn onder meer terugkerende troepen, waardoor de civiele beroepsbevolking is gestegen en er problemen zijn met het absorberen van de veteranen in de arbeidsmarkt; een afname van de vakbondsstrijd; veranderingen in het fiscale en monetaire beleid; en veranderingen in prijsverwachtingen.

De recessie duurde van januari 1920 tot juli 1921, of 18 maanden, volgens het National Bureau of Economic Research. Dit was langer dan de meeste recessies na de Eerste Wereldoorlog, maar was korter dan de recessies van 1910–12 en 1913–1914 (respectievelijk 24 en 23 maanden). Het was aanzienlijk korter dan de Grote Depressie (132 maanden). Schattingen voor de daling van het bruto nationaal product lopen ook uiteen. Het Amerikaanse ministerie van Handel schat dat het BNP met 6,9% is afgenomen, Nathan Balke en Robert J. Gordon een afname van 3,5% en Christina Romer een afname van 2,4%. Er is geen formele definitie van economische depressie, maar twee informele regels zijn een daling van het BBP met 10% of een recessie die langer dan drie jaar duurt, en het werkloosheidscijfer stijgt boven de 10%. De recessie van 1920–21 werd gekenmerkt door extreme deflatie, de grootste procentuele daling op jaarbasis in ongeveer 140 jaar aan gegevens. Het ministerie van Handel schat een deflatie van 18%, Balke en Gordon een deflatie van 13% en Romer een deflatie van 14,8%. De groothandelsprijzen daalden met 36,8%, de ernstigste daling sinds de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Dit is erger dan enig jaar tijdens de Grote Depressie (hoewel het optellen van alle jaren van de Grote Depressie samen meer cumulatieve deflatie oplevert). De deflatie van 1920–21 was in absolute termen extreem en ook buitengewoon extreem gezien de relatief kleine daling van het bruto binnenlands product. Tijdens de recessie is de werkloosheid sterk gestegen. Romer schat een stijging van 5,2% naar 8,7% en een oudere schatting van Stanley Lebergott zegt dat de werkloosheid is gestegen van 5,2% tot 11,7%. Beiden zijn het erover eens dat de werkloosheid na de recessie snel daalde en in 1923 was teruggekeerd tot een niveau dat overeenkomt met volledige werkgelegenheid. Tijdens de recessie was er een extreem scherpe daling van de industriële productie. Van mei 1920 tot juli 1921 daalde de autoproductie met 60% en de totale industriële productie met 30%. Aan het einde van de recessie herstelde de productie zich snel. De industriële productie keerde in oktober 1922 terug naar zijn piekniveaus. De AT & T-index van industriële productiviteit daalde met 29,4%, gevolgd door een stijging met 60,1%. De aandelenkoersen zijn tijdens de recessie dramatisch gedaald. De Dow Jones Industrial Average bereikte een piek van 119,6 op 3 november 1919, twee maanden voordat de recessie begon. De markt bereikte een dieptepunt op 24 augustus 1921 op 63,9, een daling van 47% (ter vergelijking, de Dow daalde 44% tijdens de paniek van 1907 en 89% tijdens de Grote Depressie). Het klimaat was verschrikkelijk voor bedrijven: van 1919 tot 1922 verdrievoudigde het aantal bedrijfsfaillissementen, van 37 naar 120 per 10.000 bedrijven. Bedrijven die faillissement konden vermijden zagen hun winst met 75% dalen.

De roerige jaren twintig

Vanaf 1921 begon het echte herstel van de economie op gang te komen, vrij van oorlogsdruk wilde men vrijheid vieren alsof het een nieuw begin was. Amerika was een grootmacht geworden door zijn leiderschap tijdens en na de oorlog, andere betrokken partijen werden te veel tegen gehouden vanwege een conflicterend belang, zij waren uiteindelijk 1 van de partijen die de oorlog waren aangegaan. In Amerika nam de economische voorspoed een vlucht, terwijl juist in Europa nog altijd strijd werd geleverd over de schadebetalingen van Duitsland. Zo hebben Frankrijk en België het Ruhrgebied bezet gehouden toen Duitsland niet bij machten was om betalingen te verrichten, het was vooral Frankrijk die dan maar boter bij de vis wilden en betaling opeiste in de vorm van grondstoffen, voornamelijk steenkool om hun industrieën weer aan de gang te brengen. De meeste schade aan industrie gedurende oorlog was niet aangericht aan de Duitse industrie, maar juist aan de Franse en Belgische industrie, in die tijd voornamelijk staal. Daar recht tegenover stonden de grote Duitse industriëlen die ook een vorm van schadeloosstelling eisten omdat zij belangrijke industrie waren verloren die vanaf dat moment in Franse handen kwam, zij wensten dus niet bij te dragen aan de herstelbetalingen en organiseerden massale stakingen in het Ruhrgebied omdat zij niet wenste mee te werken met die Frans/Belgische bezetting. Daarop ontstond er in Duitsland een gigantische hyperinflatie die de ondergang van de “Weimar Republiek” inluidde en uiteindelijk de voedingsbodem voor Hitler werd.

Maar wereldwijd hadden de burgers er genoeg van en eiste een meer sociaal leven. Zij wilden nu wel eens profiteren van alle nieuwe innovaties en geneugten van het leven. Versneld werd er alsnog innovaties doorgevoerd in Fabrieken, de grote vlucht die Ford en aanverwante automobielindustrie nam is daar een goed voorbeeld van. Consumenten gingen besteden, de jaren twintig is de bakermat van de luchtvaart industrie, automobiel industrie, consumenten elektronica en wat allemaal niet meer. Het is ook de tijd van de opkomst van de popcultuur en de film met geluid en tv. Mensen gingen er op uit, ze hadden eindelijk de tijd en de middelen om te gaan genieten van een sociaal leven. Je ziet wereldwijd deze trend terug komen, misschien was de economische situatie voor de meeste landen nog altijd fragiel, maar de burger wilde meer. Het was de ontlading na een 10-tallen jaren van grote spanningen en oorlogen wereldwijd.

Dat de economie fragiel was bewijst zich wel in het feit dat toen Ford sterkere competitie kreeg, hij was de absolute heerser geweest voor een aantal jaren, zeker tot aan laat 1925 met productie aantallen, maar ook de daarbij behorende verkopen. Maar de concurrentie kwam snel dichterbij en ook bijvoorbeeld General Motors begon met het produceren van relatief goedkope modellen. Hierop besloot Ford zijn fabrieken te sluiten voor een periode van een half jaar om zijn productieplatform om te bouwen van het model T naar het model A. Daarop slipte de economie in een recessie die een jaar en een maand heeft geduurd, waarbij de bedrijfsactiviteiten kromp met 12,2% en de handel en industriële productie kelderde met 10%.

Als dan Ford ook weer zijn productie op volle sterkte heeft gaat het hard met de economie en industriële productie. Dit wordt ook opgepikt door speculanten aan Wall Street. Waar dat aan het begin van de grote industriële groei van de roerige jaren 20 de Dow Jones Index op 24 Augustus 1921 een koersniveau laat zien van 63,9 punten, het dieptepunt van de jaren 20, gaat de beurs geleidelijk op om voor de eerste keer de 100 puntenkoers echt te doorbreken voor de weg verder omhoog, 20 Oktober 1924 noteert de Dow Jones 101,14 punten. Om uiteindelijk in Oktober 1926 de magische barrière te beslechten van 150 punten, want vanaf 19 Oktober als de slotkoers 145,66 is geweest gaat het ruim verder omhoog. Waarbij dan uiteindelijk in Maart 1928 voor het eerst door de 200 grens heen te gaan, de slotkoers van op 14 Maart 1928 op 201,04 punten. Daarna krijgt ook het grote publiek lucht dat er daar aan Wall Street iets staat te gebeuren waar ook zij van willen meeprofiteren. Zie je de trend, waar dat het ruim 3 jaar nodig had om van 64 punten naar 100 punten te komen, daar heeft het 2 jaar nodig om de barrière van 150 punten te doorbreken. Om dan binnen anderhalf jaar door de 200 punten te geraken. Dan heeft de markt nog maar 7 maanden nodig om de 250 punten op te zoeken, om binnen een maand door te schieten naar 295,62 punten op 28 november 1928. Dan gaan de eerste geruchten komen van een oververhitting, om binnen iets meer dan een week terug te zakken naar 257,33 punten op 8 December 1928, maar niemand wilde de pret verstoren want op de laatste handelsdag van het jaar sluit de beurs bij een koers van 300 punten voor de Dow Jones Index. Dan duurt het bijna tot aan Juni voor dat er weer een opwaartse trend wordt ingezet, mede ingegeven door goede cijfers voor Industriële productie, als blijkt dat 536 productie- en handelsbedrijven een groei over de eerst 6 maanden van 1929 laten zien van 36,6% vergeleken met dezelfde periode 1928. Dan stijgen de koersen door tot 3 September 1929 naar een koers van 381,17 punten.

Wall Street Crash van 1929

De enorme hausse op de beurs die echt losbarstte in 1928 en doorging tot aan 3 September 1929 was mede veroorzaakt door dat banken en andere financiële instellingen kleine investeerders lieten investeren met geleend geld, ruim 2 derde van de prijs van aandelen kon worden geleend, waardoor er voor meer dan 8.5 Miljard Dollar uitstond aan leningen, meer dan de totale som van al het geld wat circuleerde in de Verenigde Staten in die tijd.

De stijgende aandelenkoersen moedigden meer mensen aan om te investeren, in de hoop dat de aandelenkoersen verder zouden stijgen. Speculatie zorgde zo voor verdere stijgingen en creëerde een economische zeepbel. Door het kopen van aandelen met een marges van 3 dreigden investeerders grote sommen geld te verliezen als de markt zou dalen – of niet snel genoeg zouden herstellen. De gemiddelde koers-winstverhouding van S & P Composite-aandelen bedroeg in september 1929 rond 32,6, duidelijk boven de historische normen. Volgens econoom John Kenneth Galbraith heeft deze uitbundigheid er dan ook toe geleid dat een groot aantal mensen hun spaargeld en geld heeft gestoken in investeringsproducten als Goldman Sachs ” Blue Ridge trust ‘en’ Shenandoah trust ‘. Ook deze stortten in 1929 in, wat resulteerde in verliezen voor de banken van omgerekend 556,91 miljard dollar in 2019.

Goede oogsten in 1928 was er bij aanvang 1929 een overschot van 250 miljoen bushels (1 bushel = ±10 liter) tarwe opgebouwd om te worden ‘overgedragen’. Tegen mei was er ook een wintertarweoogst van 560 miljoen bushels klaar voor oogst in de Mississippi-vallei. Dit overaanbod veroorzaakte een zo grote daling van de tarweprijzen dat het netto-inkomen van de boerenbevolking uit tarwe in teniet werd gedaan. Aandelenmarkten zijn altijd gevoelig voor de toekomstige toestand van de grondstoffenmarkten, in mei 1929 door Sir George Paish voorspelde scherpe daling van Wall Street was dus niet meer te vermijden. In juni 1929 werd de positie van de boeren gered door een ernstige droogte in de Dakota’s en het Canadese Westen, plus ongunstige zaadtijden in Argentinië en Oost-Australië. Het overaanbod moest nu de leemten in de wereldtarweproductie van 1929 opvullen. Van 97 cent per bushel in mei steeg de prijs van tarwe in juli tot 1,49 dollar. Toen bleek dat Amerikaanse boeren met dit cijfer meer zouden krijgen voor hun oogst dan voor die van 1928, gingen de voorraden weer omhoog.

In augustus daalde de tarweprijs wederom toen Frankrijk en Italië melding maakten van zeer goede oogsten en de situatie in Australië verbeterde. Dat veroorzaakte een rilling door Wall Street en de aandelenkoersen daalden snel, maar het nieuws over goedkope aandelen zorgde voor een nieuwe golf van hordes nieuwe amateurspeculanten en investeerders. Het congres stemde voor een hulppakket van $ 100 miljoen voor de boeren, in de hoop de tarweprijzen te stabiliseren. In oktober was de prijs echter gedaald tot $ 1,31 per bushel.

Andere belangrijke economische barometers waren halverwege 1929 ook aan het vertragen of zelfs aan het dalen, waaronder autoverkopen, huizenverkopen en staalproductie. De dalende grondstof- en industriële productie heeft misschien zelfs het Amerikaanse zelfvertrouwen volledig aangetast, nadat de aandelenmarkt piekte op 3 september op 381.17 begonnen de aandelenmarkten toen te haperen nadat Roger Babson zijn vooruitziende ‘marktcrash’-voorspelling had gedaan. Eind september was de markt 10% lager dan de piek (de “Babson Break”). De verkoop werd begin en half oktober geïntensiveerd, met scherpe neerwaartse dagen met enkele opwaartse dagen. Paniekverkopen op enorm volume begonnen in de week van 21 oktober en namen toe en culmineerden op 24, 28 en vooral 29 oktober (“Black Tuesday”).

Samen vormden de beurscrash van 1929 en de Grote Depressie de grootste financiële crisis van de 20e eeuw. De paniek van oktober 1929 is een symbool geworden van de economische krimp die de wereld de komende tien jaar in zijn greep heeft. De koersdalingen op 24 en 29 oktober 1929 waren vrijwel gelijk op alle financiële markten, behalve in Japan.

De crash op Wall Street had een grote impact op de Verenigde Staten en de wereldeconomie en het was de bron van intens academisch historisch, economisch en politiek debat, vanaf de nasleep ervan tot op de dag van vandaag. Sommige mensen waren van mening dat misbruik door bank-holding-bedrijven heeft bijgedragen aan de Wall Street Crash van 1929 en de daaropvolgende depressie. Veel meer mensen echter gaven de schuld aan de crash bij commerciële banken die te gretig waren om deposito’s in gevaar te brengen op de aandelenmarkt.

In 1930 gingen 1.352 banken ten onder die meer dan $ 853 miljoen aan deposito’s beheerden; in 1931, een jaar later, gingen 2.294 banken onder met bijna 1,7 miljard dollar aan deposito’s. Veel bedrijven faalden (28.285 faillissementen, wat neer komt op een aantal van 133 per dag in 1931).

De crash van 1929 bracht de Roaring Twenties tot stilstand. Zoals economisch historicus Charles P. Kindleberger in 1929 voorzichtig zei, was er geen geldschieter als laatste redmiddel effectief aanwezig, wat, als die hadden bestaan ​​en het naar behoren had gefunctioneerd, de sleutel zou zijn geweest om de recessie die normaal volgt op financiële crises, te verkorten. De crash veroorzaakte wijdverbreide en langdurige gevolgen voor de Verenigde Staten. Historici debatteren nog steeds of de crash van 1929 de Grote Depressie veroorzaakte of dat het slechts samenviel met het uiteenspatten van een losse, op krediet geïnspireerde economische zeepbel. In de periode voorafgaand aan deze depressie hadden 16% van alle Amerikaanse huishoudens geïnvesteerd op de aandelenmarkt in de Verenigde Staten.

De psychologische effecten van de crash weergalmden echter in het hele land toen bedrijven zich bewust werden van de moeilijkheden bij het veiligstellen van kapitaalmarktinvesteringen voor nieuwe projecten en uitbreidingen. Zakelijke onzekerheid heeft uiteraard gevolgen voor de werkgelegenheid, en aangezien de Amerikaanse werknemer (de consument) met onzekerheid over het inkomen werd geconfronteerd, nam de neiging tot consumeren natuurlijk af. De daling van de aandelenkoersen veroorzaakte faillissementen en ernstige macro-economische moeilijkheden, waaronder krimp van de kredietverlening, bedrijfssluitingen, ontslag van werknemers, bankfaillissementen, afname van de geldhoeveelheid en andere economisch deprimerende gebeurtenissen.

De krach veroorzaakte een wereldwijde run op Amerikaanse gouddeposito’s (d.w.z. de dollar) en dwong de Federal Reserve de rentetarieven te verhogen. Zo’n 4.000 banken en andere geldschieters faalden uiteindelijk. Ook werd de uptick-regel, die short-selling alleen toestond wanneer de laatste tick in een aandelenkoers positief was, geïmplementeerd na de marktcrash van 1929 om te voorkomen dat short-sellers de prijs van een aandeel omlaag zouden drijven bij een “bear” markt.

Als de wereld nog aan het bijkomen is van de shock van de crash eind 1929, zie je de vertwijfeling toeslaan, November lijkt nog voor een herstel te zorgen, maar als dat niet doorzet gaat het richting 1930 toch echt fout. Banken vallen om alsof het kaarthuizen zijn, vooral omdat het vertrouwen niet terugkeert op de beurs en degene die als laatste op de beurs zijn ingestapt kunnen massaal niet meer aan hun verplichtingen voldoen.

Wereldwijd zakt de economie langzaam maar zeker van een recessie weg in een grote depressie.

De Grote Depressie

Het vertrouwen in de beurs was in eerste instantie nog groot, of was het hopen tegen beter weten in? Vanaf 3 September 1929 als de koers van de DJI op 381,17 heeft gestaan zakt die snel weg naar uiteindelijk 198,69 punten op 13 November 1929. Dan breken er een aantal maanden van licht herstel aan, mede ingegeven door alle maatregelen die de regering van Herbert Hoover. De koers van de DJI klimt naar een voorzichtige 293,26 punten op 15 April 1930, maar daarna is het echt over en is er een sterk negatief sentiment waarbij de DJI totaal wegglijdt naar onder het niveau van de eerste registratie van de DJI als index. De koersen bodemen uit op een niveau van 41,22 punten op 8 Juli 1932.  Dat is maar liefst 89,2% onder de top van 3 September 1929 dat lag op 381,17 punten. Als dit vandaag de dag zou gebeuren, dan hebben we de absolute top gehad op 12 Februari 2020 waar de DJI op 29.552,42 stond, dan zou het dus zo maar kunnen dat we eind 2022 de DJI naar een bodem is weggezakt van 3.191,55 punten. Dat is een niveau wat we niet meer hebben gezien sinds eind 1992. Daarbij opgeteld dat we al ruim 10 jaar in een Bull markt zitten maakt mij niet gerust dat dit soort historische niveaus niet gekraakt kunnen worden. Men zal gaan roepen dat het allemaal wel mee valt, want we zitten op een gezond niveau als we naar de koers/inkomsten kijken van de ondernemingen. Maar als we nuchter proberen te kijken dat is een niveau van ruim boven de 20 alleen maar te verklaren omdat de wereld macro economie wordt gedomineerd door infuus geld van de centrale banken. Zowel Amerika, als Europa en Japan hebben heel veel kruit verschoten. Daarnaast worden er historische bedragen geïnvesteerd om uit de corona crisis te komen. Ik ben bang dat we kruit verschieten voordat we het echt nodig gaan hebben. Het niveau van boven de 20 op prijs/inkomsten geld alleen voor de belangrijkste indexen wereldwijd, als we naar de small caps markten gaan kijken zitten we ruim boven de 40. Dat is akelig te noemen, want steeds meer bedrijven hebben geen historisch hoge bedragen achter de hand om slechte tijden door te komen. Kijk maar hoeveel bedrijven nu al klagen dat ze worden gegijzeld door overheden in de pandemie hysterie.

Hoe meer research ik doe voor dit artikel, hoe pessimistischer ik wordt. Waar is de tijd gebleven dat je financieel conservatisme mee kreeg van huis uit, zowel mijn moeder als ook mijn grootouders hebben mij altijd ingeprent om geen luxegoederen aan te kopen met een lening, de enige lening die je kon nemen was om een huis te kopen. Dat ik mijn duur verdiende centjes aan het werk zet om meer te maken, dat ging in tegen de filosofie van de familie, als je voor een dubbeltje wordt geboren, dan zul je nooit een kwartje worden, dat was de gedachten van de familie. Dus waarom al die moeite om meer te krijgen als je beter risico kunt vermijden en je geld spaart. Maar daarom nam ik niet mijn eerste bijbaantje op 11-jarige leeftijd. Ik zag dit conservatisme voortkomen uit de ervaring van de oorlog en de herstel-jaren erna. Geld is voor mij altijd een symbool van vrijheid geweest, niet om bezittingen te vergaren, maar om te ondernemen, ontdekken, ver te gaan dan door anderen afgebakende grenzen. Waar ligt mijn horizon? Datzelfde gevoel heb ik met geld en ondernemen, geld is mijn gereedschap om dingen mogelijk te maken binnen mijn onderneming, het geeft je bewegingsvrijheid om zijpaden te bewandelen gedurende je operationele activiteiten, maar ook om een totaal andere weg in te slaan wanneer dit het beste is voor je onderneming.

Je ziet nu gebeuren dat een hele grote groep ondernemingen deze ruimte niet hebben en dus direct in de problemen komen. Men zit te veel vastgeroest in een bepaalde box en kunnen niet voorbij de muur kijken. Zoveel ondernemingen beginnen met te veel schulden omdat het vanaf het allereerste begin groot en goed moet zijn, terwijl daar de eigen financiële middelen voor ontbreken, dan gaan ze naar de voor hun bekende kanalen om de financiering te regelen, wat meestal een bank is, maar dat betekent dus ook dat je vanaf het allereerste begin een grote aflossingsdruk kent. Je gaat je beperken in je bewegingsvrijheid om te ondernemen. Ik ben nog nooit aan een onderneming begonnen die er na een aantal jaar precies zo uit ziet als dat in het ondernemingsplan is beschreven. Ondernemen is uitvinden, uitvinden alles wat je maar kunt weten over je product, anticiperen op de behoeften van je klanten, aanpassen aan veranderende marktomstandigheden en zelfs totale verandering van product of doelstelling. Als je dat niet op kunt brengen zal de aankomende tijd heel zwaar gaan worden.

Terug naar het verhaal, we waren gebleven bij het onderwerp de grote depressie eind 1920 begin jaren dertig van de vorige eeuw. Productie en handel werd in die tijd meer dan gehalveerd, export liep in de eerste 3 jaar na de beurscrash van Oktober 1929 terug met meer dan 65%. Werkeloosheid liep snel op tot ruim 25% langdurig werkelozen, banken legden massaal beslag op huizen en bezittingen. Mensen werden dakloos en besloten kampen op te bouwen in en om grote steden, waarvan verschillende van deze kampen meer dan 10.000 bewoners hadden. Dit werd mede versterkt doordat het platteland massaal leegliep en de bewoners naar de steden gingen voor werk, maar ook die belanden in de kampen. Alles kwam bij elkaar tot een grote depressie die niet snel over ging. Er moest een presidentsverkiezing aan te pas komen om veranderingen door te voeren. Hoover had duidelijk geen vertrouwen van het publiek meer en daarmee bleef de bestedingen van de consumenten zo dusdanig achter dat iedere maatregel van het kabinet van Hoover en de centrale banken niet effectief bleken te zijn. Nadat Franklin D. Roosevelt eenmaal was geïnstalleerd als president begon langzaam het vertrouwen dat er iets zou gaan gebeuren voor de “gewone mensen” terug te keren. Men was bereidt om het een eerlijke kans te geven, wat er ook werd geprobeerd, het publiek vertrouwde erop dat nieuwe beleidsmaatregelen in hun voordeel was. Hij is 12 jaar president geweest van 4 Maart 1933, tot aan 12 April 1945, de dag dat Franklin D Roosevelt kwam te overlijden. Zelfs toen de burger wist dat hij ongeneeslijk ziek was kozen ze hem toch weer als hun president, dat was hoeveel vertrouwen men had dat deze president het beste voor had met het land en zijn burgers.

President Hoover werd natuurlijk vanaf het begin van zijn termijn als president geconfronteerd met de neergang van de beurzen en een ineenstortende economie, maar hij werd ook overmand door twijfel waardoor hij maar halfslachtige beslissingen nam en deze liet doodbloeden als het niet direct resultaat had, dan werden deze beslissingen weer overschaduwd door andere besluiten en maatregelen. Maar Franklin D Roosevelt nam ook niet met een gerust hart plaats op de stoel van het presidentschap. Voor hem zal er maar 1 ding op en dat was direct bij zijn installatie alle banken te sluiten. Daarmee bracht hij direct een halt toe tot het ineenstorten van het bankensysteem en dat zorgde voor de nodige rust. Die rust is hij uit blijven stralen en hij heeft Amerika door een van zijn roerigste tijden heen geloodst. Dit resulteerde in dat FDR was de langst zittende president en de enige die voor 4 termijnen is gekozen. Waarschijnlijk als FDR nu president was geweest had zijn populariteit niet tot zulke hoogtes kunnen rijzen, want hij had niet de druk van de media die nu op een presidentschap rust. De burger reageerde op wat die om zich heen zag gebeuren, reageerde in de stemhokjes hoe dat het in zijn eigen portemonnee voelde en in veel mindere maten op de waan van de dag. Men hield vertrouwen in Franklin D Roosevelt als hun president ongeacht wat er gebeurde, want het was tijdens zijn presidentschap zeker geen rozengeur en maneschijn. Tijdens het bewind van Roosevelt zijn de beurzen nooit in de buurt van het hoogste niveau van 1929 gekomen, de economie kende veel op- en neergang. Ieder termijn was er wel een turbulente gebeurtenis, maar de emotie van het publiek lag bij hem in vertrouwde handen. Iedereen wist dat ze nooit meer terug zouden gaan naar de tijden van de roerige jaren twintig, toen niets te gek was en alles maar kon, het ging te snel, met alle excessen van dien. Het leek allemaal niets uit te maken voor Roosevelt, hij was veruit de populairste president en men achtte hem het meest geschikt om voor de belangen van de gewone burgers op te komen. Ten tijde van Hoover trokken de Oorlogsveteranen van de eerste wereld oorlog naar Washington en richtte daar kampen in om betalingen te eisen voor hun werkzaamheden gedurende die oorlog. Hoover kon maar niet tot een oplossing komen, hij kreeg geen steun vanuit de senaat, want de veteranen zouden pas na 1940 betaalt krijgen. Roosevelt deed het anders, zonder de senaat te betrekken nam hij een besluit om toch het geld ergens vandaan te halen zodat ook in moeilijke tijden aan de veteranen werd gedacht. Dit kon natuurlijk de goedkeuring van het grote publiek dragen. Dat dit besluit alleen maar voor positieve effecten zou zorgen nog geen 10 jaar later, dat kon ook FDR niet bevroeden in die tijd. Maar het was een president van het volk en zou dat tot aan zijn dood blijven, wat hem nog meer mythisch maakt dan hij al was. Want heden ten dage zal niet 1 bevolkingsgroep voor een president kiezen die ongeneselijk ziek was, ze wilde hem zo lang als mogelijk aan het roer.

Over de 2de wereld oorlog hoef ik niets te schrijven wat al niet bekend is, ten slotte zaten wij daar middenin en ieder jaar wordt nog altijd stil gestaan bij de slachtoffers gedurende dodenherdenking op 4 mei en wordt op 5 mei Bevrijdingsdag gevierd. Maar aan het eind van de oorlog heeft er wel iets plaatsgevonden waar dat wij nu nog steeds mee van doen hebben, al is het maar dat het nog steeds een schaduw over de economie werpt. De bijeenkomst van Bretton Woods.

Bretton Woods-systeem

Het Bretton Woods-systeem van monetair beheer legde de regels vast voor commerciële en financiële betrekkingen tussen de Verenigde Staten, Canada, West-Europese landen, Australië en Japan na de Bretton Woods-overeenkomst van 1944. Het Bretton Woods-systeem was het eerste voorbeeld van een volledig onderhandelde monetaire orde die bedoeld was om de monetaire betrekkingen tussen onafhankelijke staten te regelen. De belangrijkste kenmerken van het Bretton Woods-systeem waren de verplichting voor elk land om een monetair beleid te voeren dat zijn externe wisselkoersen binnen 1 procent handhaafde door zijn valuta aan goud te koppelen en het vermogen van het IMF om tijdelijke onevenwichtigheden in de betalingen te overbruggen. Ook was er behoefte aan het aanpakken van het gebrek aan samenwerking tussen andere landen en om concurrentiële devaluatie van de valuta’s te voorkomen.

730 afgevaardigden van alle 44 geallieerde landen verzamelden zich in het Mount Washington Hotel in Bretton Woods, New Hampshire, om te vergaderen over de wederopbouw van het internationale economische systeem na de 2de wereldoorlog. Het was een door de Vereinigde Naties georganiseerde conferentie voor Monetaire en Financiële aangelegenheden. Deze conferentie vond dus al plaats voordat de oorlog tot een einde was gekomen. Maar men wilde niet wachten tot het moment dat de oorlog daadwerkelijk was beëindigd, om een debacle als met het verdrag van Versailles te voorkomen. Deze conferentie leverde niet alleen afspraken op voor een nieuw economisch systeem, maar het zag ook de geboorte van het IMF, Internationale Monetaire Fonds en de Internationale Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (IBRD International Bank for Reconstruction and Development) die nu onderdeel uitmaakt van de World Bank Group. De Verenigde Staten, die twee-derde van de wereld goud voorraad in handen hadden, stonden erop dat het Bretton Woods-systeem zowel op goud als op de dollar zou berusten.

Het Bretton Woods-systeem, of de noodzaak van zo een systeem kwam niet uit de lucht vallen. Het Atlantic Charter, opgesteld tijdens de ontmoeting van de Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt in augustus 1941 met de Britse premier Winston Churchill op een schip in de Noord-Atlantische Oceaan, was de meest opvallende voorloper van de Bretton Woods-conferentie. Net als Woodrow Wilson voor hem, wiens ‘Fourteen Points’ de Amerikaanse doelen in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog hadden geschetst, zette Roosevelt een reeks ambitieuze doelen voor de naoorlogse wereld uiteen, nog voordat de Verenigde Staten fysiek aan de Tweede Wereldoorlog deelnamen.

Het Atlantic Charter bevestigde het recht van alle landen op gelijke toegang tot handel en grondstoffen. Bovendien riep het handvest op tot vrijheid van de zee (een belangrijk doel van het buitenlands beleid van de VS sinds Frankrijk en Groot-Brittannië in de jaren 1790 voor het eerst de Amerikaanse scheepvaart bedreigden), de ontwapening van agressors en de “oprichting van een breder en meer permanent systeem van algemene veiligheid”.

Toen de oorlog ten einde liep, was de Bretton Woods-conferentie het hoogtepunt van zo’n twee en een half jaar planning voor de wederopbouw na de oorlog door Ministeries van Financiën van de VS en het VK. Vertegenwoordigers van de VS bestudeerden samen met hun Britse tegenhangers de reconstructie van wat er ontbrak tussen de twee wereldoorlogen: een systeem van internationale betalingen dat landen zou laten handelen zonder bang te hoeven zijn voor plotselinge waardevermindering of wilde wisselkoersschommelingen – aandoeningen die het wereldkapitalisme tijdens het jaren van de Grote Depressie bijna hadden verlamd.

Zonder een sterke Europese markt voor Amerikaanse goederen en diensten waren de meeste beleidsmakers van mening dat de Amerikaanse economie niet in staat zou zijn de welvaart die ze tijdens de “interbellum” periode en tijdens de oorlog had bereikt, te behouden. Bovendien hadden Amerikaanse vakbonden tijdens de oorlog slechts met tegenzin de door de overheid opgelegde beperkingen op hun eisen aanvaard, maar ze waren niet langer bereid te wachten, vooral omdat de inflatie met pijnlijke kracht in de bestaande loonschalen sneed. Eind 1945 waren er al grote stakingen geweest in de auto-, elektrische en staalindustrie.

Ik wil even duidelijk maken, dit zijn volledig mijn eigen woorden, maar dit is mijn indruk, na bestudering van het Monetaire systeem van Bretton Woods, wat het behelst en waarom dat het tot zijn einde kwam. Toch is het systeem ook vandaag de dag nog van invloed op de huidige economie, want het is gebouwd op de fundering van het Bretton Woods-systeem. Als het aan de deelnemers van de Atlantic Charter had gelegen dan was het systeem alleen door hun ontworpen. Achteraf kun je stellen dat zij de meeste invloed hebben gehad, maar in die tijd zaten ook Frankrijk en in mindere mate Rusland als belangrijke invloeden aan tafel, Rusland had zoveel inzicht in het geheel dat juist daarom namen zij het besluit om niet deel te nemen aan het vervolg. Het waren Amerika en England die de dienst uit maakten en zij zouden geen enkele invloed dulden van andere landen, zolang zij maar aan de lijn mee liepen van de heren. Zoals Rusland het vertaalde, het Bretton Woods-systeem en de daarbij behorende instituten als de IMF en Wereld Bank Group zijn niet meer dan branches van Wall Street. Achteraf is het makkelijk oordelen, maar helemaal ongelijk in hun constatering waren zij denk ik niet. Op grote schaal kwam het hier op neer, om wereldhandel te bevorderen heb je een valuta nodig die door een heleboel landen wordt geaccepteerd als een gelijkwaardig betaal middel naast de lokale valuta. Sinds het bestaan van de munt als betaalmiddel zijn er voor de Dollar eigenlijk maar 2 valuta’s geweest die deze rol op zich konden nemen. De Gulden en Pond Sterling. We weten allemaal waarom, maar er moesten oorlogen gevoerd worden om die positie te bekrachtigen en volharden. De fout die deze 2 landen maakten is dat ze door dominantie en onderdrukking hun munt als officieel betaalmiddel geaccepteerd maakten, maar de eigenlijke reden was dat ze geen enkele moeite wilden doen om de producten te kopen volgens de waarde van de verkopende partij. Amerika is in die rol kunnen kruipen omdat zij aan beide wereldoorlogen, die zij overigens niet gestart zijn, zeer goed konden verdienen en hun eigen economieën daar op af laten stemmen. Waardoor zij genoeg geld in kas hadden en zelf weinig tot geen schade hadden op gelopen die gerepareerd moest worden.

Voorheen golden hoogwaardige metalen als goud en zilver als een betaalmiddel, maar dit had ook tot gevolg dat men oorlogen voerden over het bezit ervan, men bezette landen die goud- en zilvermijnen hadden, piraterij vierde hoogtij om konvooien te overvallen die deze bezittingen vervoerden. Daarom was de oplossing waar dat het Bretton Woods-systeem mee kwam om de dollar als de papieren vertegenwoordiger van goud te laten zijn eigenlijk een geniale oplossing. Want papiergeld was niet om te smelten en om te vormen naar een eigen valuta, je kon het hooguit verbranden maar daarmee vernietigde je juist de waarde. Doordat Amerika ten tijde van de introductie van het systeem 65% bezat van de wereldvoorraad in gewonnen goud. De afspraak was dat een ounce of goud een waarde zou vertegenwoordigen van US$35,00. Amerika verplichte zich om de waarde van de dollar binnen een bandbreedte van 1% te houden rondom die US$35,00. De dollar vertegenwoordigde de waarde van goud en was vrij verhandelbaar, of Amerika verplichte zich om de dollar terug te kopen van andere landen voor deze prijs in goud. Het was een zeer goed systeem, aangezien goud een schaars metaal was, en daarmee een stabiele waarde vertegenwoordigd voor de dollar. Want door goud als de onderliggende waarde te laten dienen van de dollar, werd er nog meer schaarste gecreëerd, waardoor je een stabiele prijs kunt behouden. Echter was het gelijk ook de zwakte van het systeem, omdat naast de centrale bank van Amerika ook andere kopers waren van dit metaal, voor eindgebruik, zou dat niet hoeven te schaden, echter men zag direct goud als een speculatief middel om rijkdom te vergaren, want het was tenslotte het goud wat de opslag van waarde vertegenwoordigde en niet de dollar.

Dit systeem was perfect in stand te houden als de onderliggende waarde (goud) geen commercieel product was, maar omdat er speculanten actief werden om arbitraire winsten te behalen kwam de prijs van goud onder druk te staan. Er zijn landen geweest die hun dollars weer omruilden voor goud tegen de prijs van US$ 35,00, maar het direct weer doorverkochten op de openbare markt voor een hogere waarde. Wat flinke druk op het systeem zette, Amerika had meer goud nodig om aan zijn verplichtingen te voldoen om te leveren, waar dat anderen juist weer profiteerden van de stijgende commerciële prijs, of wel Amerika subsidieerde de handel in goud. Toen de economie van Amerika in de jaren van wederopbouw van West-Europa juist floreerde was dit systeem goed te onderhouden, maar de eerste barstjes waren al te zijn eind jaren vijftig. Verschillende presidenten hechtten er grote belangen aan om het systeem in stand te houden, daarmee de rol van wereldleider te behouden, maar het kostte Amerika heel veel geld wat ze juist nodig hadden om in hun binnenlandse economie te pompen. Op een zeker moment had Amerika alleen al meer dollars uitstaan in de subsidie programma’s voor de wederopbouw van Europa. Alleen het Marshall Plan bedroeg al 17 miljard dollar, terwijl zij voor 26 miljard dollar aan goud reserves hadden. Onder Eishower, Kennedy en Johnson heeft Amerika er alles aan gedaan om het systeem in stand te houden, met hier en daar veranderingen in de uitvoering. Maar het was uiteindelijk Nixon die het systeem liet ontploffen door eenzijdig te stoppen met de dollar aan het goud te koppelen. Door die handeling introduceerde zij direct Fiat Geld, hieronder zal ik daar op terugkomen, wat dit inhoudt. Maar eerst wil ik het volgende duidelijk maken, het maakt niet uit hoe goed een monetair systeem ook is, of dat alle deelnemers zich aan de regels houden of niet, als 1 van de belangrijkste deelnemers niet langer het belang ziet om zo een systeem in stand te houden, dan kan hij eenzijdig de afspraken op de helling schuiven zonder dat de andere leden daar iets tegen in kunnen brengen. Eigen belang, zenuwen, emoties, alles kan van invloed zijn, maar hoe snel en eenzijdig dat Nixon deze stap had genomen kwam voor iedereen als een verrassing. Met zijn eenzijdige afschaffing van de koppeling van goud aan de dollar in 1971 haalde Nixon in 1 keer alle fundament onder het succes van het Bretton Woods systeem onderuit. Wat mij verbaasde tijdens mijn onderzoek voor dit artikel dat ik nergens ben tegen gekomen dat er 1 of meerdere partijen sindsdien de hegemonie van Amerika heeft proberen aan te tasten als het gaat om de rol van reserve valuta te veranderen. Als lamme schaapjes is de wereld nog steeds overgeleverd aan de grillen van Amerika, wat weer terug te herkennen is in het feit dat de hele wereld zich blijft verbazen over het presidentschap van Trump. Alsof de wereld niet iets beter heeft te doen. We denken nog steeds dat we Amerika nodig hebben om stabiliteit te garanderen, maar is Amerika die stabiele factor waar we allemaal zo naar verlangen? Amerika van vandaag is niet meer dezelfde grootmacht als tijdens de 2 wereld oorlogen, of wat het was om de wereld uit de grote depressies te loodsen. Sterker, Europa wordt besmet met een monetair virus wat niet gezond is. Iedereen kan zeggen dat we zelf de broek ophouden in Europa, nee we ondermijnen elkaar. Er zijn systematische problemen aan de gang en niemand die voor verandering wil gaan. Zien we dan niet dat Europa geen terrein aan het verliezen is op het wereldfront, zoals wat gaande is met Amerika op dit moment, Europa heeft die slag allang verloren. Dit is niet iets van de laatste tien jaar, maar al veel langer aan de gang. Wij met Europa denken als we maar dicht genoeg tegen Amerika aan blijven schurken, dan komt het allemaal wel goed, kijk maar naar het Verenigd Koninkrijk England, waarom durven zij de EU te verlaten, omdat ze bevriend zijn met Amerika. We voelen ons moraal verplicht om Amerika te ondersteunen in conflicten ergens anders ter wereld, maar voelt Amerika diezelfde morele verplichting jegens Europa? Vraag maar aan Nixon, die stak een hele dikke middelvinger op naar alle andere deelnemers aan het Bretton Woods systeem en hij vond het niet eens noodzakelijk om iemand te informeren voor dat hij de drastische maatregelen toepaste die een bom legde onder het systeem waar dat Amerika en England de rest van de “vrije” wereld mee in de houdgreep nam.

Om dit relaas begrijpelijk te houden kies ik er op dit moment voor om een monoloog op te voeren wat de verschillende stadia van geld en schuld zijn en de samenhang tussen beide, ik zal het cursief weergeven, voor wie dit niet interessant is kan het eenvoudig overslaan. Maar ik raad het aan om te lezen om echt te begrijpen waar ik in dit artikel naar toe wil.

DEEL 2. GELD EN SCHULD – UITLEG LANGE TERMIJN SCHULD CYCLUS

Wat is geld?

Geld is een ruilmiddel dat ook kan worden gebruikt als opslagplaats van rijkdom.

Met ruilmiddel bedoel ik dat het aan iemand kan worden gegeven om dingen te kopen. Mensen produceren in feite dingen om ze uit te wisselen met mensen die andere dingen hebben die ze willen. Omdat het niet efficiënt is om niet-geldobjecten mee te nemen in de hoop ze in te ruilen voor wat men wil (d.w.z. ruilhandel), heeft vrijwel elke samenleving die ooit heeft bestaan geld (ook wel valuta genoemd) uitgevonden om iets draagbaars te hebben waarvan iedereen het erover eens is wat de waarde ervan is zodat het kan worden geruild voor wat we willen.

Met een opslagplaats voor rijkdom bedoel ik een vehikel voor het opslaan van koopkracht tussen het moment van verwerven en uitgeven. Terwijl mensen hun rijkdom kunnen opslaan in activa waarvan ze verwachten dat ze hun waarde zullen behouden of toenemen in waarde (zoals goud, edelstenen, schilderijen, onroerend goed, aandelen en obligaties), is een van de meest voorkomende dingen om het in op te slaan het geld dat men later weer zal gaan gebruiken. Maar eigenlijk bewaren ze de valuta niet omdat ze denken dat ze iets beters kunnen houden en altijd het ding dat ze aanhouden omruilen om de valuta te krijgen om de dingen te kopen die ze willen kopen. Dat is waar krediet en schuld in beeld komen.

Wanneer geldschieters uitlenen, gaan ze ervan uit dat het geld dat ze terugkrijgen meer goederen en diensten zal kopen dan wanneer ze het geld gewoon zouden vasthouden. Als het goed is gebeurd, gebruikten de leners het geld productief en verdienden ze winst, zodat ze de geldschieters kunnen terugbetalen en wat extra geld kunnen vergaren. Als de lening uitstaat, is dit een bezitting voor de kredietverstrekker (bijvoorbeeld een obligatie) en een verplichting (schuld) voor de lener. Wanneer het geld wordt terugbetaald, verdwijnen de activa en passiva en is de ruil goed voor zowel de leners als de geldschieters. Ze verdelen in wezen de winsten die voortkomen uit het doen van deze productieve kredietverlening. Het is ook goed voor de hele samenleving, die profiteert van de productiviteitswinsten die hieruit voortvloeien.

Het is dus belangrijk om te beseffen dat 1) het meeste geld en krediet (vooral het fiat-geld dat nu bestaat) geen intrinsieke waarde heeft, 2) het zijn gewoon journaalposten in een boekhoudsysteem dat gemakkelijk kan worden gewijzigd, 3) het doel van dit systeem is om te helpen bij het efficiënt toewijzen van middelen zodat de productiviteit kan groeien, wat zowel geldschieters als leners beloont, en 4) dat systeem periodiek uitvalt. Als gevolg hiervan zijn sinds het begin der tijden alle valuta’s vernietigd of gedevalueerd. Wanneer valuta’s worden vernietigd of gedevalueerd, verschuift dat de rijkdom op een grote manier, wat grote schokken voor de economie en markten veroorzaakt.

Meer in het bijzonder, in plaats van perfect te werken, schommelt het geld- en kredietsysteem de vraag en aanbod en waarden van geld in cycli die in de stijgende economie overvloed produceren en in de neergang een pijnlijke herstructurering veroorzaken. Laten we nu eens kijken hoe deze cycli werken, vanaf de basis tot waar we nu zijn.

De grondbeginselen

Hoewel geld en krediet worden geassocieerd met rijkdom, zijn ze geen rijkdom. Omdat geld en krediet rijkdom kunnen kopen (d.w.z. goederen en diensten), ziet de hoeveelheid geld en krediet die men heeft en de hoeveelheid rijkdom die men heeft er ongeveer hetzelfde uit. Maar je kunt niet meer rijkdom creëren door simpelweg meer geld en krediet te creëren. Om meer rijkdom te creëren, moet men productiever zijn. De relatie tussen het creëren van geld en krediet en het creëren van rijkdom (werkelijke goederen en diensten) wordt vaak verward, maar het is de grootste motor van economische cycli, dus laten we deze relatie eens nader bekijken.

Er is meestal een wederzijds versterkende relatie tussen a) het creëren van geld en krediet en b) de hoeveelheid goederen, diensten en investeringsactiva die wordt geproduceerd, dus het is gemakkelijk om ze in de war te brengen. Zie het op deze manier. Er is zowel een reële economie als een financiële economie. Hoewel ze verwant zijn, zijn ze anders. Elk heeft zijn eigen vraag- en aanbodfactoren die hen drijven. In de reële economie bijvoorbeeld, wanneer het niveau van de gevraagde goederen en diensten sterk en stijgend is en de capaciteit om die dingen te produceren beperkt is, is het vermogen van de reële economie om te groeien beperkt en, als de vraag sneller blijft stijgen dan de capaciteit om produceren, stijgt de inflatie. In dat voorbeeld stijgt de inflatie vanwege wat er in de reële economie gebeurt. Wetende dat centrale banken op dergelijke momenten doorgaans geld en krediet aanhalen om de vraag te vertragen. Dat is een voorbeeld van iets dat in de financiële economie gebeurt en dat van invloed is op wat er in de reële economie gebeurt. Tijdens normale tijden, die het grootste deel van de lange termijn schuldcyclus doorlopen, zetten centrale banken krediet aan en uit, wat de vraag en productie verhoogt en verlaagt. Omdat ze dat niet perfect doen, hebben we de korte termijn schuldcycli, die we ook wel oververhitte economieën en recessies noemen. In de financiële economie worden normaal gesproken geld en krediet gecreëerd door centrale banken en stromen ze in financiële activa, die leningen opleveren die de leningen en uitgaven van mensen financieren met het particuliere kredietsysteem dat dat geld en krediet toewijst. Hoe financiële activa door de overheid worden geproduceerd door middel van fiscaal en monetair beleid, heeft een enorm effect op wie het geld en krediet krijgt en de koopkracht die daarmee gepaard gaat, wat ook bepaalt waaraan het wordt uitgegeven. Je ziet nu bijvoorbeeld dat regeringen atypisch geld, krediet en koopkracht geven aan degenen naar wie ze het willen krijgen in plaats van dat het door de markt wordt toegewezen, dus je ziet het kapitalisme zoals we dat kennen opgeschort.

Dan is er natuurlijk de waarde van geld en krediet om te overwegen. Het is gebaseerd op zijn eigen vraag en aanbod. Als er bijvoorbeeld veel van wordt gemaakt in verhouding tot de vraag ernaar, zullen er waardeverminderingen optreden. Waar het naartoe stroomt, is belangrijk om te bepalen wat er gebeurt. Als bijvoorbeeld het geld en het krediet dat centrale banken creëren niet langer in leningen gaan die de economische vraag doen toenemen en in plaats daarvan naar andere valuta’s en inflatie-hedge-activa gaan, stimuleert het de economische activiteit niet en veroorzaakt het in plaats daarvan de waarde van de valuta afnemen en de waarde van inflatie-afdekkingsactiva stijgen. Op zulke momenten kan hoge inflatie optreden omdat het aanbod van geld en krediet is toegenomen ten opzichte van de vraag ernaar, die we monetaire inflatie noemen. Dat kan gebeuren terwijl er een zwakke vraag is naar goederen en diensten en de verkoop van activa, zodat de reële economie te maken krijgt met deflatie. Zo ontstaan inflatoire depressies. Om deze redenen te begrijpen wat er waarschijnlijk financieel en economisch zal gebeuren, moet men de bewegingen in de vraag en aanbod van zowel de reële economie als de financiële economie in de gaten houden.

Evenzo verward is de relatie tussen de prijzen van dingen en de waarde van dingen. Omdat ze de neiging hebben om samen te gaan, kunnen ze worden verward als hetzelfde. Ze gaan meestal samen, want als mensen meer geld en krediet hebben, zijn ze eerder geneigd meer uit te geven en meer te kunnen uitgeven. Met andere woorden, als je mensen meer geld en krediet geeft, zullen ze zich rijker voelen en meer uitgeven aan goederen en diensten. In zoverre de uitgaven de economische productie verhogen en de prijzen van goederen, diensten en financiële activa verhogen, kan men zeggen dat het de welvaart vergroot, omdat de mensen die deze bezittingen bezitten “rijker” worden als ze worden afgemeten aan de manier waarop we rekening houden met rijkdom. Die welvaartstoename is echter meer een illusie dan een realiteit om twee redenen: 1) het verhoogde krediet dat de prijzen en de productie opdrijft, moet worden terugbetaald, wat, bij gelijke omstandigheden, het tegenovergestelde effect zal hebben als het moet worden terugbetaald en 2) de intrinsieke waarde van dingen neemt niet alleen toe omdat hun prijzen stijgen. Denk er zo over na: als u een huis bezit en de overheid veel geld en krediet creëert en de prijs van uw huis stijgt, zult u nog steeds hetzelfde huis bezitten – dat wil zeggen, uw werkelijke rijkdom is niet toegenomen; alleen uw berekende rijkdom is toegenomen. Evenzo, als de overheid veel geld en krediet creëert dat wordt gebruikt om goederen, diensten en investeringsactiva (bijvoorbeeld aandelen, obligaties en onroerend goed) te kopen die in prijs stijgen, stijgt de hoeveelheid berekende rijkdom, maar de hoeveelheid werkelijke rijkdom is niet gestegen omdat u exact hetzelfde bezit als u deed voordat het als meer waard werd beschouwd. Met andere woorden, het gebruik van marktwaarden van wat men bezit om iemands rijkdom te meten, wekt de illusie van veranderingen in rijkdom die niet echt bestaan. Wat betreft hoe de economische machine werkt, het belangrijkste is dat geld en krediet stimulerend zijn wanneer het wordt uitgegeven en deprimerend wanneer het moet worden terugbetaald. Dat is wat normaal gesproken geld, krediet en economische groei zo cyclisch maakt.

De mensen die geld en krediet controleren (d.w.z. centrale banken) variëren de kosten en beschikbaarheid van geld en krediet om markten en de economie als geheel te beheersen. Als de economie te snel groeit en ze willen vertragen, stellen ze minder geld en krediet ter beschikking, waardoor beide duurder worden. Dit stimuleert andere mensen om geld uit te lenen in plaats van te lenen en uit te geven. Als er te weinig groei is en de centrale bankiers de economie willen stimuleren, maken ze geld en krediet goedkoop en overvloedig, wat mensen aanmoedigt om te lenen en te investeren en/of uit te geven. Deze variaties in de kosten en beschikbaarheid van geld en krediet zorgen er ook voor dat de prijzen en hoeveelheden van goederen, diensten en investeringsactiva stijgen en dalen. Maar banken kunnen de economie alleen beheersen binnen hun capaciteiten om geld en kredietgroei te produceren, en hun capaciteiten om dat te doen zijn beperkt.

Beschouw dat de centrale bank als een fles met stimulerend middel heeft die ze naar behoefte in de economie kunnen injecteren met een beperkende inhoud van de fles. Wanneer de markten en de economie verslappen, geven ze een scheutje van het geld en de kredietstimulans zodat de markt het kan oppikken, en als oververhitting dreigt, geven ze minder stimulans. Deze bewegingen leiden tot cyclische stijgingen en dalingen van de bedragen en kosten van geld en krediet, en van goederen, diensten en financiële activa. Deze bewegingen komen doorgaans in de vorm van kortlopende schuldcycli en langlopende schuldcycli. De korte termijncycli van ups en downs duren doorgaans ongeveer acht jaar. De timing wordt bepaald door de hoeveelheid tijd die het stimulerende middel nodig heeft om de vraag te verhogen tot het punt dat het de limieten bereikt van het vermogen van de reële economie om te produceren. De meeste mensen hebben genoeg van deze kortlopende schuldencycli gezien om te weten hoe ze zijn – zo erg zelfs dat ze ten onrechte denken dat ze voor altijd op deze manier zullen blijven werken. Ze worden in de volksmond ‘de bedrijfscyclus’ genoemd, hoewel ik ze ‘de korte termijnschuldencyclus’ noem om ze te onderscheiden van ‘de lange termijnschuldencyclus’. Over een lange periode tellen deze kortlopende schuldcycli op tot langlopende schuldcycli die doorgaans ongeveer 50 tot 75 jaar duren. Omdat ze ongeveer één keer in een mensenleven voorkomen, zijn de meeste mensen er niet van op de hoogte; met als resultaat dat ze mensen meestal verrassen, wat veel pijn veroorzaakt. De laatste grote lange termijnschuldcyclus, waar we ons nu in bevinden, werd ontworpen in 1944 in Bretton Woods, New Hampshire, en werd in 1945 ingevoerd toen de Tweede Wereldoorlog eindigde en we begonnen met de dollar/Verenigde Staten- gedomineerde wereldorde.

Deze langlopende schuldencycli beginnen wanneer de schulden laag zijn nadat eerder bestaande overtollige schulden zodanig zijn geherstructureerd dat centrale banken veel stimulans in de fles hebben, en ze eindigen wanneer de schulden hoog zijn en centrale banken niet veel stimulantia over hebben in de fles. Meer specifiek eindigt het vermogen van centrale banken om stimulerend te zijn wanneer de centrale bank haar vermogen verliest om geld en kredietgroei te produceren die door het economische systeem gaan om echte economische groei te produceren. Dat verloren vermogen van centrale bankiers vindt doorgaans plaats wanneer de schuldniveaus hoog zijn, de rentetarieven niet voldoende kunnen worden verlaagd, en het creëren van geld en krediet verhoogt de prijzen van financiële activa meer dan de daadwerkelijke economische activiteit. Op zulke momenten willen degenen die de schuld aanhouden (wat de belofte van iemand anders is om hen valuta te geven) doorgaans de valutaschuld die ze aanhouden, omwisselen voor andere vermogensreserves. Wanneer algemeen wordt aangenomen dat het geld en de schuldactiva die beloofd zullen worden om geld te ontvangen, geen goede rijkdom is, is de lange termijnschuldencyclus ten einde en moet er een herstructurering van het monetaire systeem plaatsvinden. Met andere woorden, de lange termijnschuldcyclus loopt van 1) lage schulden en schuldenlast (wat degenen die geld en kredietgroei beheersen voldoende capaciteit geeft om schulden te creëren en daarmee koopkracht voor leners te creëren en een grote kans dat de kredietgever wie schulden aanhoudt, zal worden terugbetaald met een goed reëel rendement) tot 2) hoge schulden en schuldenlast met weinig capaciteit om koopkracht te creëren voor leners en een kleine kans dat de geldschieter wordt terugbetaald met een goed rendement. Aan het einde van de lange termijnschuldcyclus is er in wezen geen stimulans meer in de fles (d.w.z. geen mogelijkheid meer voor centrale bankiers om de schuldencyclus te verlengen), dus moet er een schuldsanering plaatsvinden of moet de schulden worden gedevalueerd om de schuldenlast te verminderen en begint deze cyclus opnieuw. Door de geschiedenis heen hebben centrale overheden en centrale banken geld en krediet gecreëerd die hun eigen valuta hebben verzwakt en hun monetaire inflatie hebben verhoogd om de deflatie die het gevolg is van deflatoir krediet en economische krimp te compenseren.

Aangezien deze cycli grote deals zijn en vrijwel overal zijn gebeurd zolang er geschiedenis is opgetekend, moeten we ze begrijpen en tijdloze en universele principes hebben om er goed mee om te gaan. Deze schuldcycli op lange termijn duren echter ongeveer een heel leven, in tegenstelling tot de korte termijnschuldcycli die we allemaal in ons leven een aantal keer meemaken, zodat de meeste mensen het beter begrijpen. Als het gaat om de schuldencyclus op lange termijn, erkennen of erkennen de meeste mensen, waaronder de meeste economen, het bestaan ervan niet, want om een aantal van hen te zien om de mechanica van hun werking te begrijpen, moet men ernaar kijken actief in een aantal landen gedurende vele honderden jaren om een goede steekproefomvang te krijgen.

Er wordt niet vaak melding gemaakt van lange termijnschuldcycli omdat ze maar eens in een mensenleven plaatsvinden. Maar dat ze al gaande zijn sinds de geschiedenis wordt opgetekend, dat moet duidelijk zijn, dit is geen nieuw fenomeen. Dat men het over het algemeen nooit over deze lange termijnschuldcycli heeft, komt omdat niet veel mensen er onderzoek naar hebben gedaan. Zelfs de meeste economen zullen het bestaan ervan willen ontkennen, aangezien je over langere periode, verspreid over meerdere landen en werelddelen onderzoek zou moeten doen. Toch zou je verwachten dat er in Europa genoeg ervaring mee zou moeten zijn, kijk maar naar het verleden onder Nederlandse en Britse wereld heerschappij. Deze zijn mede ten onder gegaan omdat de lange termijnschuldcycli ten einde kwam waarin hun respectievelijke valuta als reserve valuta werd geaccepteerd, toen die schuldcycli teneinde kwam konden zij hun heerschappij niet langer meer financieren.

Hieronder zal ik de verschillende fases van een lange termijnschuldcycli beschrijven:

1) Het begint met geen of lage schulden en “hard geld”

Toen samenlevingen voor het eerst geld uitvonden, gebruikten ze allerlei dingen, zoals graan en kralen. Maar meestal gebruikten ze dingen die intrinsieke waarde hadden, zoals goud, zilver en koper. Laten we dat ‘hard geld’ noemen.

Goud en zilver (en soms koper en andere metalen zoals nikkel) waren de geprefereerde vormen van geld omdat 1) ze intrinsieke waarde hadden en 2) ze gemakkelijk konden worden gevormd en gedimensioneerd om draagbaar te zijn, zodat ze gemakkelijk konden worden uitgewisseld. Het hebben van intrinsieke waarde (d.w.z. nuttig zijn op zichzelf) was belangrijk omdat er geen vertrouwen – of krediet – nodig was om een ​​ruil met hen uit te voeren. Elke transactie kon ter plaatse worden afgehandeld, zelfs als de koper en verkoper vreemden of vijanden waren. Er is een oud gezegde dat “goud het enige financiële bezit is dat niet de aansprakelijkheid van iemand anders is”. Dat komt omdat het een algemeen aanvaarde intrinsieke waarde heeft, in tegenstelling tot schuldactiva of andere activa waarvoor een afdwingbaar contract of een wet vereist is om ervoor te zorgen dat de andere partij zijn belofte nakomt om te leveren wat hij beloofde te leveren (wat, wanneer het slechts “papieren” valuta is) die gemakkelijk kan worden afgedrukt, is niet echt een belofte). Aan de andere kant, als iemand tijdens zo’n periode van gebrek aan vertrouwen en afdwingbaarheid gouden munten van een koper ontvangt, heeft dat geen kredietcomponent – dat wil zeggen, je zou ze kunnen smelten en toch bijna hetzelfde bedrag aan waarde ontvangen vanwege de intrinsieke waarde – zodat de transactie kan plaatsvinden zonder dezelfde soort risico’s en aanhoudende beloften die moeten worden nagekomen. Wanneer landen in oorlog waren en er geen vertrouwen was in de bedoelingen of mogelijkheden om te betalen, konden ze nog steeds in goud betalen. Dus goud (en in mindere mate zilver) kan worden gebruikt als zowel een veilig ruilmiddel als een veilige opslag van rijkdom.

2) Daarna komen Claims op “Hard Geld” (ook bekend als “Biljetten” of “Papier Geld”)

Omdat het dragen van veel metaalgeld riskant en lastig was, kwamen er geloofwaardige partijen (die bekend werden als banken, hoewel ze aanvankelijk allerlei instellingen bevatten die mensen vertrouwden, zoals tempels in China) die het geld in een veilige plaats bewaarden en papieren ‘claims op geld’ uitgaven. Al snel behandelden mensen deze papieren ‘claims op geld’ alsof ze zelf geld waren. Ze waren tenslotte zo goed als geld omdat ze konden worden ingewisseld voor tastbaar geld. Dit type valutasysteem wordt een gekoppeld valutasysteem genoemd omdat de waarde van de valuta is gekoppeld aan de waarde van iets, meestal een “hard geld” zoals goud.

3) Dan komt er een verhoogde schuld

In het begin zijn er evenveel vorderingen op het ‘harde geld’ als er hard geld op de bank staat. De houders van de papieren vorderingen en de banken ontdekken echter de wonderen van krediet en schuld. Ze kunnen deze papieren vorderingen aan de bank uitlenen in ruil voor een rentebetaling, zodat ze rente krijgen. De banken die het van hen lenen, vinden het leuk omdat ze het geld lenen aan anderen die een hogere rente betalen, zodat de banken winst maken. En degenen die het geld van de bank lenen, vinden het leuk omdat het hen koopkracht geeft die ze niet hadden. En de hele samenleving vindt het leuk omdat het de activaprijzen en de productie doet stijgen. Omdat iedereen blij is met hoe het gaat, doen ze er veel aan. Meer uitlenen en lenen gebeurt vele malen, er is een hausse en de hoeveelheid vorderingen op het geld (d.w.z. schuldenactiva) stijgt in verhouding tot de hoeveelheid werkelijke goederen en diensten die er te kopen zijn. Het probleem komt dichterbij wanneer er niet genoeg inkomen is om iemands schulden te vereffenen of wanneer het bedrag van de claims (d.w.z. schuldvorderingen) die mensen aanhouden in de verwachting dat ze deze kunnen verkopen om geld te krijgen om goederen en diensten te kopen, sneller stijgt dan de feitelijke waarde van de goederen en diensten met een hoeveelheid die de conversie van dat schuldactiva (bijvoorbeeld die obligatie) onwaarschijnlijk maakt. Deze twee problemen komen meestal samen.

Wat betreft de eerste van deze problemen, denk aan schulden als negatieve inkomsten en een negatief actief dat de inkomsten opslokt (omdat van de inkomsten de kosten van de schuld moeten worden betaald) en andere activa opeet (omdat andere activa moeten worden verkocht om geld te verkrijgen om daarmee de schulden te betalen). Het is senior – wat betekent dat het wordt betaald vóór elk ander type activum – dus wanneer de inkomens en de waarde van iemands activa dalen, is het nodig om de uitgaven te verlagen en activa te verkopen om het benodigde geld op te halen. Wanneer dat niet genoeg is, moeten er a) schuldherstructureringen zijn waarbij schulden en schuldenlast worden verminderd, wat problematisch is voor zowel de schuldenaar als de schuldeiser, omdat de schulden van de ene persoon het vermogen van een ander zijn en/of b) het drukken van geld door de centrale bank en de centrale overheid deelt geld en krediet uit om de gaten in inkomens en balansen op te vullen (wat er nu gebeurt).

Wat betreft de tweede van deze problemen, het komt voor wanneer schuldhouders niet geloven dat ze er voldoende rendement uit zullen halen. Schuldactiva (bijv. Obligaties) worden aangehouden door beleggers die geloven dat het een opslagplek voor rijkdom is die kan worden verkocht om geld te krijgen, dat kan worden gebruikt om dingen te kopen. Wanneer de houders van schuldvorderingen proberen de conversie naar echt geld en echte goederen en diensten te maken en ontdekken dat ze dat niet kunnen, komt dit probleem naar boven. Dan vindt er een ‘run’ plaats, waarmee ik bedoel dat veel houders van die schuld die conversie willen maken naar geld, goederen, diensten en andere financiële activa. De bank, of het nu een particuliere bank of een centrale bank is, staat dan voor de keuze om die geldstroom uit het schuldactief toe te staan, waardoor de rente stijgt en de schuld en economische problemen verergeren, of om ‘geld te drukken’ en genoeg van die obligaties te kopen die anderen verkopen om te voorkomen dat de rente stijgt en hopelijk de uitputting ervan te keren. Soms doen ze dat kopen tijdelijk, maar als de verhouding van a) claims op geld (schuldvorderingen) tot b) de hoeveelheid geld die er is en de hoeveelheid goederen en diensten die er te kopen is, te hoog is, is de bank in een verbintenis waar het niet uit kan komen omdat het simpelweg niet genoeg geld heeft om aan de claims te voldoen, dus het zal zijn claims in gebreke moeten stellen. Als dat bij een centrale bank gebeurt, heeft ze de keuze om in gebreke te blijven of om het geld bij te drukken en te laten devalueren. Ze devalueren onvermijdelijk. Wanneer deze schuldherstructureringen en valutadevaluaties groot zijn, leiden ze tot uitval en mogelijk tot vernietiging van het monetaire systeem. Wat de bank of de centrale bank ook doet, hoe meer schulden (d.w.z. vorderingen op geld en vorderingen op goederen en diensten) er zijn, hoe groter de kans is dat het geld moet worden gedevalueerd.

Onthoud dat er altijd een beperkte hoeveelheid goederen en diensten is, omdat de hoeveelheid wordt beperkt door het vermogen om te produceren. Bedenk ook dat in ons voorbeeld van papiergeld dat op “hard geld” wordt geclaimd, er een beperkte hoeveelheid van dat “hard geld” is (bijv. Het goud op deposito), terwijl de hoeveelheid papiergeld (bijv. De vorderingen op dat hard geld) en schulden (de vorderingen op dat papiergeld) groeien voortdurend. En naarmate dat aantal vorderingen op papiergeld toeneemt in verhouding tot de hoeveelheid hard geld in de bank en goederen en diensten in de economie, neemt het risico toe dat de houders van die schuldvorderingen deze mogelijk niet kunnen inwisselen voor de bedragen van hard geld of goederen en diensten waarvoor ze verwachten dat ze die kunnen inwisselen.

Het is belangrijk om het verschil tussen geld en schuld te begrijpen. Geld is wat claims afhandelt – dat wil zeggen, men betaalt zijn rekeningen en men is klaar. Schuld is een belofte om geld te bezorgen. Bij het kijken naar hoe de machine werkt, is het belangrijk om te letten op a) de bedragen van zowel schuld als geld die bestaan in verhouding tot de hoeveelheid hard geld (bijv. Goud) op de bank en b) de hoeveelheden goederen en diensten die bestaan, wat kan variëren, denk eraan dat schuldencycli plaatsvinden omdat de meeste mensen hun koopkracht graag uitbreiden (meestal door middel van schulden), terwijl centrale banken de neiging hebben om de hoeveelheid geld die bestaat te vergroten omdat mensen gelukkiger zijn als ze dat doen. Maar dit kan niet eeuwig doorgaan. En het is belangrijk om te onthouden dat de “hefboomwerking” -fase van de geld- en schuldencyclus eindigt wanneer bankiers – of het nu particuliere bankiers of centrale bankiers zijn – veel meer certificaten (papiergeld en schulden) creëren dan er hard geld in de bank zit om geven en de onvermijdelijke dag komt dat er meer certificaten worden ingeleverd dan dat er geld te geven is. Laten we eens kijken hoe dat gebeurt.

4) Dan komen schuldencrises, wanbetalingen en devaluaties

De geschiedenis heeft aangetoond dat wanneer de vorderingen van de bank op geld sneller groeien dan het geldbedrag in de bank – of de bank nu een particuliere bank is of door de overheid wordt gecontroleerd (d.w.z. centrale bank) – de vraag naar het geld uiteindelijk groter zal worden dan het geld dat de bank kan verstrekken en de bank zal haar verplichtingen niet nakomen. Dat is wat een bankrun wordt genoemd. Je kunt letterlijk zien wanneer een bankrun plaatsvindt en een bankencrisis op handen is door te zien hoe de geldbedragen bij banken afnemen (“hard” of papier) en het punt van opraken als gevolg van opnames te naderen.

Een bank die niet genoeg hard geld kan leveren om te voldoen aan de claims die erop worden gedaan, zit in de problemen, of het nu een particuliere of een centrale bank is, hoewel centrale banken meer opties hebben dan particuliere banken. Dat komt omdat een particuliere bank het geld niet gewoon kan bijdrukken of de wetten kan wijzigen om het gemakkelijker te maken om hun schulden te betalen, terwijl een centrale bank dat wel kan. Particuliere bankiers moeten in gebreke blijven of door de overheid worden gered wanneer ze in de problemen komen, terwijl centrale bankiers hun vorderingen (bijv. 50-70%) kunnen devalueren als hun schulden in hun nationale valuta luiden. Als de schuld wordt uitgedrukt in een valuta die ze niet kunnen bijdrukken, moeten ook zij uiteindelijk in gebreke blijven.

5) Dan belanden we bij Fiat Geld

Centrale banken willen de geld- en kredietcyclus verlengen om deze zo lang mogelijk te laten duren, omdat dat zoveel beter is dan het alternatief, dus wanneer “hard geld” en “vorderingen op hard geld” te pijnlijk beperkend worden, zullen regeringen ze in de steek laten ten gunste van het zogenaamde “fiat” -geld. Bij fiat-systemen is geen hard geld betrokken; er is gewoon “papiergeld” dat de centrale bank onbeperkt kan “printen”. Als gevolg hiervan bestaat er geen risico dat de centrale bank haar voorraad “hard geld” zal opnemen en in gebreke zal blijven aan haar beloften tot levering. Het risico is eerder dat de mensen die de drukpersen controleren (d.w.z. de centrale bankiers die samenwerken met de commerciële bankiers), steeds meer geld en schulden activa en passiva zullen creëren, vrijgesteld van de beperkingen op de levering van tastbaar goud of een ander “hard” bezit, met betrekking tot de hoeveelheid goederen en diensten die wordt geproduceerd tot een moment waarop degenen die de enorme schuld aanhouden, zullen proberen ze in te leveren voor goederen en diensten die hetzelfde effect zullen hebben als een run op een bank en resulteren in ofwel wanbetalingen of de devaluatie van geld. Die verschuiving van a) een systeem waarin de schuldbewijzen tegen een vaste rente converteerbaar zijn in een materieel actief (bijvoorbeeld goud) naar b) een fiat monetair systeem waarin een dergelijke convertibiliteit niet voor het laatst plaatsvond, gebeurde voor het laatst in 1971. Ray Dalio schrijft daarover: “Toen dat gebeurde – op de avond van 15 augustus, toen president Nixon met de natie sprak en de wereld vertelde dat de dollar niet langer aan goud gebonden zou zijn – zag ik dat op tv en dacht: ‘Oh mijn god, het monetaire systeem als we weten dat het eindigt ”, en dat was het ook. Ik zat toen op de vloer van de New York Stock Exchange, en die maandagochtend ging ik op de vloer in afwachting van pandemonium met dalende voorraden en vond pandemonium met stijgende voorraden. Omdat ik nog nooit een devaluatie had gezien, begreep ik niet hoe ze werkten. Toen bekeek ik de geschiedenis en ontdekte dat president Franklin Roosevelt op zondagavond 5 maart 1933 in wezen dezelfde toespraak hield en in wezen hetzelfde deed wat in de daaropvolgende maanden in wezen hetzelfde resultaat opleverde (een devaluatie, een grote beursrally en grote winsten in de goudprijs), en ik zag dat dat vele malen eerder in veel landen gebeurde, waaronder in wezen dezelfde verklaringen van de staatshoofden”.

In de jaren voorafgaand aan 1971 gaf de Amerikaanse regering veel geld uit aan militaire en sociale programma’s, die toen het ‘geweren en boter’-beleid werden genoemd, waarvoor ze betaalde door geld te lenen waardoor schulden ontstonden. De schuld was een claim op geld dat kon worden ingeleverd voor goud. De investeerders kochten deze schuld als activa omdat ze rente kregen over deze staatsschuld en omdat de Amerikaanse regering beloofde dat ze de houders van deze bankbiljetten zou toestaan om ze in te ruilen voor het goud dat in de goudkluizen in de VS werd gehouden. Naarmate de uitgaven en het begrotingstekort in de VS toenamen, moesten de VS veel meer schulden uitgeven, dat wil zeggen veel meer vorderingen op goud creëren, ook al nam de hoeveelheid goud op de bank niet toe. Uiteraard leverden meer investeerders hun beloften in om het goud te krijgen voor de vorderingen op het goud. Mensen die scherp genoeg waren om op te letten, konden zien dat de VS geen goud meer hadden en dat het aantal uitstaande vorderingen op goud veel groter was dan de hoeveelheid goud op de bank, dus realiseerden ze zich dat als de Verenigde Staten hiermee door zouden gaan, ze in gebreke zouden blijven. Natuurlijk leek het idee dat de regering van de Verenigde Staten, de rijkste en machtigste regering ter wereld, haar belofte om diegenen die aanspraak op goud zouden maken, niet de hoeveelheid goud zou leveren voor wat ze beloofd hadden te leveren, toen onwaarschijnlijk. Dus hoewel de meeste mensen verrast waren door de aankondiging en de effecten op de markten, waren degenen die de mechanica begrepen van hoe geld en krediet werken dat niet.

Wanneer kredietcycli hun limiet bereiken, is het zowel de logische als de klassieke reactie voor centrale overheden en hun centrale banken om veel schulden te creëren en geld te drukken dat zal worden uitgegeven aan goederen, diensten en investeringsactiva om de economie in beweging te houden. Dat is gebeurd tijdens de schuldencrisis van 2008, toen de rentetarieven niet meer konden worden verlaagd omdat ze al 0% hadden bereikt. Zoals uitgelegd werd dat ook gedaan als reactie op de schuldencrisis van 1929-32, toen de rente tot 0% was gedreven. Dit creëren van de schuld en het geld gebeurt nu in hoeveelheden die groter zijn dan ooit sinds de Tweede Wereldoorlog.

Voor alle duidelijkheid, het ‘drukken van geld’ door centrale banken en het uitgeven voor uitgaven in plaats van het ondersteunen van uitgaven met schuldengroei is niet zonder voordelen – bijvoorbeeld geld wordt uitgegeven als krediet, maar in de praktijk (in plaats van in theorie) niet moeten worden terugbetaald. Met andere woorden, er is niets mis met een toename van de geldgroei in plaats van een toename van de krediet-/schuldgroei, op voorwaarde dat het geld productief wordt gebruikt. De belangrijkste risico’s van het drukken van geld in plaats van het faciliteren van kredietgroei zijn: a) marktdeelnemers zullen niet zorgvuldig analyseren of het geld voor productief gebruik wordt gebruikt en b) het de noodzaak om het geld terug te betalen overbodig maakt. Beiden vergroten de kans dat geld te agressief wordt gedrukt en niet productief wordt gebruikt, zodat mensen het niet langer als opslagplaats van rijkdom zullen gebruiken en hun rijkdom naar andere dingen zullen verschuiven. Door de geschiedenis heen, wanneer de uitstaande vorderingen op hard geld (schuld en geldcertificaten) veel groter zijn dan er hard geld en goederen en diensten zijn, zijn er altijd veel wanbetalingen of veel bijdrukken van geld en devaluatie plaatsvindt.

De geschiedenis heeft ons geleerd dat we niet op regeringen mogen vertrouwen om ons financieel te beschermen. Integendeel, we mogen van de meeste regeringen verwachten dat ze hun bevoorrechte posities als de scheppers en gebruikers van geld en krediet misbruiken om dezelfde redenen dat u deze schendingen zou doen als u in hun schoenen stond. Dat komt omdat geen enkele beleidsmaker de hele cyclus bezit. Ieder komt binnen op een of ander deel ervan en doet wat in hun belang is om op dat moment te doen, gezien hun omstandigheden op dat moment.

Omdat regeringen vroeg in de schuldencyclus als betrouwbaar worden beschouwd en zij net zoveel of meer dan wie dan ook geld nodig hebben, willen zij doorgaans de grootste leners zijn. Later in de cyclus, wanneer opeenvolgende leiders binnenkomen om de regeringen met een grotere schuldenlast te leiden, moeten de nieuwe regeringsleiders en de nieuwe centrale bankiers de grotere uitdaging aangaan om schulden terug te betalen wanneer ze minder stimulans in de fles hebben. Om de zaken nog erger te maken, moeten regeringen ook schuldenaren redden die het systeem zou kunnen schaden. Als gevolg hiervan komen ze vaak in grote cashflow-opstopping terecht die veel groter zijn dan die van individuen, bedrijven en de meeste andere entiteiten.

Met andere woorden, in vrijwel alle gevallen draagt de overheid bij aan de accumulatie van schulden in haar optreden en door een grote debiteur te worden en, wanneer de schuldenbubbel barst, zichzelf en anderen redt door geld te drukken en te devalueren. Hoe groter de schuldencrisis, hoe meer dat waar is. Hoewel dit ongewenst is, is het begrijpelijk waarom dit gebeurt. Als je geld en krediet kunt maken en het aan iedereen kunt doorgeven om hen gelukkig te maken, is het erg moeilijk om de verleiding te weerstaan om dat te doen. Het is een klassieke financiële zet. Door de geschiedenis heen zijn heersers schulden aangegaan, die pas lang nadat hun regeerperiode voorbij is opeisbaar worden, waardoor het aan hun opvolgers wordt overgelaten om de problemen op te lossen.

Hoe reageren regeringen als ze schulden hebben? Ze doen wat elke praktische entiteit met een zware schuldenlast met beloften om geld te geven dat ze kunnen drukken, zou doen. Zonder uitzondering drukken ze geld af en devalueren het als de schuld in hun eigen valuta is. Wanneer centrale banken geld drukken en schulden opkopen die geld in het financiële systeem steken en de prijzen van financiële activa opdrijven (wat ook de vermogenskloof vergroot, omdat het degenen helpt die deze financiële assets bezitten, die meer profiteren van het prijsopdrijvend effect dan degenen die geen financiële assets bezitten) financiële activa hebben). Het legt ook veel schulden in handen van de centrale bank, waardoor de centrale bank de schulden naar eigen goeddunken kan afhandelen. Ook het drukken van het geld en het kopen van de financiële activa (meestal obligaties) houdt de rente laag, wat lenen en kopen stimuleert en degenen die deze obligaties houden aanmoedigt om ze te verkopen en moedigt het lenen van geld tegen lage rentetarieven aan om het te investeren in hoger renderende activa, wat ertoe leidt dat centrale banken meer geld drukken en meer obligaties en soms andere financiële activa kopen. Dat doet de prijzen van financiële activa doorgaans goed stijgen, maar is relatief inefficiënt om geld en krediet en koopkracht in handen te krijgen van degenen die dit het hardst nodig hebben. Dat is wat er in 2008 is gebeurd en sinds lange tijd, tot recent, voor het grootste deel is gebeurd. Dan, wanneer het drukken van geld en het opkopen van financiële activa door de centrale bank er niet in slaagt geld en krediet te krijgen waar het heen moet, leent de centrale overheid – die kan beslissen waaraan ze geld uitgeeft – geld van de centrale bank (die drukt het af), zodat deze het kan uitgeven aan waar het aan moet worden uitgegeven. In de VS kondigde de Fed dit plan aan op 9 april 2020. Deze benadering van het drukken van geld om schulden te kopen (schulden monetisatie) is veel beter verteerbaar als een manier om geld te krijgen en de rijkdom te verschuiven van degenen die het hebben naar degenen die het nodig hebben, in plaats van het opleggen van belastingen, wat ertoe leidt dat belaste mensen boos worden. Dat is de reden waarom centrale banken uiteindelijk altijd geld drukken en devalueren.

Wanneer regeringen veel geld drukken en veel schulden kopen, zodat de bedragen van zowel geld als schuld toenemen, laten ze geld en schulden in waarde verminderen, wat in wezen degene die bezit belast om het voor debiteuren en leners gemakkelijker te maken. Wanneer dit genoeg gebeurt zodat de houders van dit geld en deze schuldmiddelen beseffen wat er gebeurt, proberen ze hun schuldactiva te verkopen en/of geld te lenen om schulden te krijgen die ze met goedkoop geld kunnen terugbetalen. Ze verplaatsen hun rijkdom ook vaak naar andere opslagplaatsen zoals goud, bepaalde soorten aandelen en/of ergens anders (zoals een ander land dat deze problemen niet heeft). Op zulke momenten zijn centrale banken doorgaans doorgegaan met het drukken van geld en het direct of indirect kopen van schulden (bijvoorbeeld door banken voor hen te laten kopen) en hebben zij de geldstroom naar inflatie-dekkingsactiva en alternatieve valuta’s en alternatieve plaatsen verboden.

Dergelijke reflatieperioden stimuleren ofwel een nieuwe geld- en kredietexpansie die een andere economische expansie financiert (wat goed is voor aandelen) of devalueert geld zodat dit monetaire inflatie veroorzaakt (wat goed is voor inflatie-dekkingsactiva zoals goud). Eerder in de schuldencyclus op lange termijn, wanneer de bedragen van uitstaande schulden niet groot zijn en wanneer er veel ruimte is om te stimuleren door het verlagen van de rentetarieven (en als dat niet lukt, geld drukken en financiële activa kopen), is de kans groter dat krediet groei en economische groei goed zullen zijn, terwijl later in de lange termijnschuldcyclus, wanneer de schulden groot zijn en er niet veel ruimte is om te stimuleren door het verlagen van de rentetarieven (of het drukken van geld en het kopen van financiële activa), des te groter de waarschijnlijkheid dat er een monetaire inflatie zal zijn, vergezeld van economische zwakte.

6) De cirkel is weer rond met de vlucht terug in “Hard Geld”

Te ver doorgevoerd, leidt het overdrukken van fiat-valuta tot de verkoop van schuldvorderingen en de eerder beschreven bank-run-dynamiek, die uiteindelijk de waarde van geld en krediet vermindert, wat mensen ertoe aanzet om uit de valuta te vluchten en de schuld (bijvoorbeeld obligaties). Ze moeten beslissen welke alternatieve opslag van rijkdom ze zullen gebruiken. De geschiedenis leert ons dat ze zich doorgaans wenden tot goud, andere valuta’s, activa in andere landen die deze problemen niet hebben en aandelen die hun echte waarde behouden. Sommige mensen denken dat er een alternatieve reservevaluta nodig is om naar toe te gaan, maar dat is niet waar, aangezien dezelfde dynamiek van de opsplitsing van het monetaire systeem en de aanloop naar andere activa plaatsvond in gevallen waarin er geen alternatieve valuta was om naar toe te gaan (bijvoorbeeld in China en in het Romeinse rijk). De verlaging van de valuta leidt ertoe dat deze devalueert en dat mensen ervoor wegrennen en dat de schuld erin wordt uitgedrukt in iets anders. Er is een hele reeks dingen waar mensen naartoe rennen wanneer geld wordt gedevalueerd, inclusief steen (gebruikt voor de bouw) in de Duitse Weimarrepubliek.

Typisch in dit stadium van de schuldencyclus is er ook economische stress veroorzaakt door grote welvaarts- en waardes-hiaten, die leiden tot hogere belastingen en het gevecht tussen rijk en de arm, waardoor ook degenen met welvaart willen verplaatsen naar vaste activa en andere valuta en andere landen. Natuurlijk willen degenen die de landen besturen die aan deze vlucht lijden door hun schuld, hun munteenheid en hun land deze stopzetten. Dus op zulke momenten maken regeringen het moeilijker om te investeren in activa zoals goud (bijv. Via het verbieden van goudtransacties en eigendom), vreemde valuta (door het elimineren van de mogelijkheid om erin te handelen) en het buitenland (door het instellen van deviezencontroles om voorkomen dat het geld het land verlaat). Uiteindelijk wordt de schuld grotendeels weggevaagd, meestal door het geld overvloedig en goedkoop terug te betalen, wat zowel het geld als de schuld devalueert.

Wanneer dit extreem wordt, zodat het geld- en kredietsysteem kapot gaat en schulden zijn gedevalueerd en/of in gebreke zijn gebleven, dwingt de overheid in het algemeen de noodzaak om terug te gaan naar een vorm van harde valuta om het vertrouwen van mensen in de waarde van geld als een opslag van rijkdom zodat de kredietgroei kan worden hervat. Heel vaak, maar niet altijd, koppelt de overheid haar geld aan hard geld (bijv. Goud of een harde reservevaluta) met beloften om houders van het nieuwe geld in staat te stellen die conversie naar het harde geld te maken. Soms is dat harde geld van een ander land. In de afgelopen decennia hebben bijvoorbeeld veel zwakke valutalanden hun geld aan de Amerikaanse dollar gekoppeld of eenvoudigweg hun economie in dollars omgezet (d.w.z. de dollar gebruikt als hun eigen ruilmiddel en bezit van rijkdom).

Om te beoordelen, in de lange-termijnschuldcyclus, is het aanhouden van schulden als een actief dat rente oplevert, doorgaans vroeg in de cyclus, lonend wanneer er niet veel uitstaande schulden zijn, maar het aanhouden van schulden laat in de cyclus wanneer er veel uitstaande schulden dichter bij wanbetaling zijn of gedevalueerd worden is het riskanter in verhouding tot de rentevoet die wordt gegeven. Dus het aanhouden van schulden (bijvoorbeeld obligaties) lijkt een beetje op het vasthouden van een tikkende tijdbom die je beloont terwijl hij nog steeds tikt en je opblaast als hij afgaat. En zoals we hebben gezien, gebeurt die grote uitbarsting (d.w.z. grote wanbetaling of grote devaluatie) ongeveer eens in de 50 tot 75 jaar.                                              (Het meeste wat hierboven cursief is beschreven komt uit de verzamelde werken van Ray Dalio)

Deze cycli van schulden en afschrijvingen bestaan al duizenden jaren en zijn in sommige gevallen geïnstitutionaliseerd. Het Oude Testament voorzag bijvoorbeeld in een Jubeljaar om de 50 jaar, waarin schulden werden kwijtgescholden (Leviticus 25: 8-13). De wetenschap dat de schuldencyclus volgens dat schema zou plaatsvinden, stelde iedereen in staat om rationeel te handelen ter voorbereiding daarop. Je helpen deze dynamiek te begrijpen zodat je erop voorbereid bent in plaats van er door verrast te worden, is het belangrijkste doel achter mijn schrijven.

Omdat de meeste mensen niet veel aandacht besteden aan deze cyclus in relatie tot wat ze ervaren, is het ironisch dat hoe dichter mensen bij de uitbarsting zijn, hoe veiliger ze zich voelen. Dat komt omdat ze de schuld hebben aangehouden en daarvan de beloningen hebben genoten en hoe langer geleden het is sinds de laatste opblies, hoe comfortabeler ze zijn gaan voelen omdat de herinneringen aan de laatste uitbarsting vervagen – zelfs als de risico’s van het aanhouden van de schuld stijgt en de beloningen van het aanhouden van schulden afneemt. Door in de gaten te houden hoeveel schuld er moet worden betaald relatief tot de hoeveelheid hard geld dat er nodig is om deze schuld te betalen, het bedrag van de schuldbetalingen dat moet worden gedaan in verhouding tot de hoeveelheid cashflow die de debiteuren moeten gebruiken voor het aflossen van de schuld, en de rentebeloningen die men krijgt voor het uitlenen van zijn geld, kan men het risico/de beloning van het vasthouden van de tijdbom inschatten.

DEEL 3. HET MONETAIRE SYSTEEM WAARIN WE ONS BEVINDEN, VANAF HET BEGIN TOT NU.

De dollar werd ‘s werelds belangrijkste reservevaluta toen de Verenigde Staten aan het einde van de Tweede Wereldoorlog de sterkste economische en militaire macht ter wereld werd. Sindsdien is het van cruciaal belang voor de Verenigde Staten om haar macht te behouden en uit te breiden met het hebben van ‘s werelds toonaangevende reservemunt. Dat komt omdat het een grote kracht is om geld en krediet te kunnen creëren in de valuta die over de hele wereld algemeen wordt geaccepteerd als een ruilmiddel en een opslag voor rijkdom. Als gevolg van het vermogen om de valuta van de wereld te drukken, is de relatieve financieel-economische macht van de Verenigde Staten vele malen groter dan de werkelijke economische macht.

Kortom, de nieuwe wereldorde begon na het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945, waarbij de overeenkomst met Bretton Woods de dollar in 1944 in de positie bracht om ‘s werelds leidende reservevaluta te zijn. De VS en de dollar passen natuurlijk in die rol, want aan het einde van de oorlog had de VS ongeveer twee-derde van het wereldgoud in handen (dat was destijds het geld van de wereld), goed voor 50% van de economische productie van de wereld en was het de dominante militaire macht. Het nieuwe monetaire systeem was een type 2 (d.w.z. claims op hard geld), waarin “papieren dollar” -claims op goud door de centrale banken van andere landen konden worden ingewisseld voor een ounce goud tegen een prijs van $35,00/ounce. Het was toen illegaal voor individuen om goud te bezitten omdat regeringsleiders niet wilden dat goud zou concurreren met geld en krediet als een opslagplaats van rijkdom. Dus destijds was goud het geld op de bank en de papieren dollars waren als cheques in een chequeboek dat kon worden ingeleverd voor het echte geld. Ten tijde van de oprichting van dit nieuwe monetaire systeem bestond er $50,00 aan papiergeld voor elk gram goud dat de Amerikaanse regering bezat, dus er was bijna 100% gouddekking. Andere grote landen die bondgenoten waren van de VS (bijv. Het VK, Frankrijk en de landen van het Gemenebest) of onder Amerikaanse controle stonden (Duitsland, Japan en Italië) hadden door de VS gecontroleerde valuta’s die aan de dollar waren gekoppeld. In de daaropvolgende jaren besteedde de Amerikaanse regering, om haar activiteiten te financieren, meer dan aan belastinginkomsten binnen kwam, dus moest ze geld lenen, waardoor er meer in dollars uitgedrukte schulden ontstonden. De Amerikaanse Federal Reserve stond toe dat er veel meer vorderingen op goud (d.w.z. in dollar uitgedrukt geld en krediet) werden gecreëerd dan er daadwerkelijk voor die prijs van $35,00 in goud kon worden omgezet. Terwijl het papiergeld werd ingeleverd voor het harde geld (goud), daalde de hoeveelheid goud in de Amerikaanse bank terwijl de vorderingen daarop bleven stijgen. Het gevolg was dat het monetaire systeem van Bretton Woods op 15 augustus 1971 instortte toen president Nixon, net als president Roosevelt op 5 maart 1933, de belofte van de VS om houders van papieren dollars toe te staan om ze in te leveren voor goud, niet nakwam. Zo devalueerde de dollar ten opzichte van goud en andere valuta’s. Op dat moment gingen de VS en alle landen over op een type 3 fiat monetair systeem.

Deze overstap naar een fiat monetair systeem maakte de Federal Reserve en andere centrale banken vrij om veel in dollars luidend geld en krediet te creëren, wat leidde tot de inflatoire jaren zeventig, die werd gekenmerkt door een vlucht van dollars en in dollars uitgedrukte schulden naar goederen, diensten en activa die tegen inflatie indekken, zoals goud. Die paniek om de schulden in dollars zorgde er ook voor dat de rentetarieven stegen en dreef de goudprijs van de $35,00 die in 1944 was vastgesteld en officieel bleef tot 1971 tot een toenmalige piek van $670,00 in 1980.

Met het op deze manier beheren van geld en krediet in de jaren zeventig was het winstgevend om dollars te lenen en om te zetten in goederen en diensten, dus veel entiteiten in veel landen leenden dollars grotendeels via Amerikaanse banken om dat te doen. Als gevolg hiervan groeide de in dollar uitgedrukte schulden snel over de hele wereld en verdienden Amerikaanse banken veel geld met het verschaffen van deze leningen. Deze kredietverlening heeft geleid tot het klassieke deel van de schuldbubbel van de schuldencyclus. De paniek die ontstond om uit dollars en dollarschulden te geraken en in inflatie-hedge-activa te stappen, evenals het snel doorstijgende lenen van dollars en het oplopen van schulden, versnelden. Dat veroorzaakte de geld- en kredietcrisis van 1979-82, gedurende welke tijd de dollar en in dollar aangeduide schulden werden bedreigd in hun bestaan als opslagplek voor rijkdom. De gemiddelde burger begreep natuurlijk niet hoe deze geld- en kredietdynamiek werkte, maar hij voelde het in de vorm van hoge inflatie en hoge rentetarieven, dus het werd een enorme politieke kwestie.

Om die monetaire inflatiecrisis het hoofd te bieden en de inflatie terug te dringen, heeft Volcker, die indertijd de voorzitter van de Federale Reserve was, het geldaanbod aangescherpt, waardoor de rente naar het hoogste niveau werd gedreven. Omdat de rente ver boven het inflatiepercentage lag, moesten debiteuren veel meer betalen om hun schulden te betalen, terwijl hun inkomen en vermogen in waarde daalden. Dat wrong de mogelijkheden van de debiteuren uit en vereiste dat ze activa verkochten. Vanwege de grote behoefte aan dollars was de dollar sterk. Om deze redenen daalde de inflatie, waardoor de Federal Reserve de rente kon verlagen en daardoor kwam er voor de Amerikaanse burger geld en krediet beschikbaar. Natuurlijk gingen veel debiteuren en houders van deze in waarde dalende activa failliet. Dus in de jaren tachtig maakten deze debiteuren, vooral buitenlandse debiteuren en meer in het bijzonder die in opkomende landen, een decennium-lange periode van depressie en schuldsanering door. De Federal Reserve beschermde de Amerikaanse banken door hen het geld te geven dat ze nodig hadden, en het Amerikaanse boekhoudsysteem zorgde ervoor dat ze niet failliet gingen door hen niet te verplichten deze oninbare vorderingen als verliezen te boeken of deze schuldactiva tegen realistische prijzen te waarderen. Dit proces van schuldbeheer en herstructurering duurde tot 1991, waarna het werd voltooid door middel van de Brady Bond-overeenkomst, genoemd naar Nicholas Brady, destijds de Amerikaanse minister van Financiën. Deze hele cyclus van 1971-1991, die zowat iedereen in de wereld trof, was het gevolg van het feit dat de VS van de goud standaard verliet. Het leidde tot een sterke stijging van de inflatie en inflatie-hedge-activa in de jaren zeventig, wat leidde tot verkrapping van 1979-1981 en veel herstructurering van de deflatoire schulden door niet-Amerikaanse debiteuren, dalende inflatiecijfers en uitstekende prestaties van obligaties en andere deflatoire activa in 1980. De hele periode was een krachtige demonstratie van de macht van de VS met de reservemunt van de wereld – en de implicaties voor iedereen over de hele wereld van hoe die munt werd beheerd.

Nadat de herstructureringen van de jaren tachtig waren voltooid, zagen de jaren negentig een nieuwe wereldwijde toename van geld, krediet en schuld, wat opnieuw een welvaart opleverde die leidde tot met schulden gefinancierde aankopen van speculatieve investeringen die de dotcom-zeepbel werd, welke in 2000 barste. Dat leidde tot een economische neergang in 2000-2001 die de Federal Reserve ertoe aanzette geld en krediet te toegankelijker te maken, wat de schuldniveaus naar nieuwe hoogten duwde en een nieuwe welvaart creëerde die veranderde in een andere en nog grotere schuldenbubbel in 2007, die in 2008 barstte. Dit zorgde ervoor dat de centrale banken van de Fed en andere reservevalutalanden weer hun beleid weer versoepelden, wat leidde tot de volgende zeepbel die onlangs is uitgebarsten. Dus tussen de schuldherstructurering in de jaren tachtig en 2008 waren er twee vrij typische cycli van schulden en economie. De krediet/economische krimp van 2008 moest echter anders worden aangepakt.

Omdat de korte rente in 2008 0% bereikte en dat bedrag van de rentedaling niet genoeg was om de benodigde geld- en kredietexpansie te creëren, moesten centrale banken geld drukken en financiële activa kopen. Het stimuleren van geld- en kredietgroei door verlaging van de rentetarieven is het eerste keuze monetaire beleid van centrale banken. Ik noem het “monetair beleid 1.” Omdat deze benadering niet langer beschikbaar was voor centrale banken, wendden ze zich tot het tweede keus monetair beleid (dat ik “Monetair Beleid 2” noem), namelijk het drukken van geld en het kopen van financiële activa, voornamelijk staatsobligaties en enkele hoge kwaliteitsschuld. De laatste keer dat ze dat nodig hadden omdat de rente 0% was gestegen, begon in 1933 en duurde voort gedurende de oorlogsjaren. Deze benadering wordt “kwantitatieve versoepeling” genoemd in plaats van “monetisering van schulden” omdat het minder bedreigend klinkt. Dit hebben alle grote reserve valuta centrale banken ter wereld gedaan. Het paradigma dat in 2008 begon, werkte als volgt.

Door geld te drukken en schulden te kopen, zoals vanaf 1933 was gebeurd, hielden centrale banken de cyclus van geld- en schuldexpansie gaande. Ze deden dat door die aankopen te doen, waardoor de obligatiekoersen omhoog gingen en de verkopers van deze obligaties contant geld te verschaffen, waardoor ze andere activa gingen kopen. Dit duwde die activaprijzen omhoog en, naarmate ze in prijs stegen, daalden de verwachte toekomstige rendementen. Met rentetarieven onder het verwachte rendement van andere investeringen en obligatierendementen en andere toekomstige verwachte rendementen die tot een zeer laag niveau dalen ten opzichte van het rendement dat beleggers nodig hebben om hun verschillende uitgavenverplichtingen te financieren, leenden beleggers steeds meer geld om activa te kopen waarvan zij verwachtten dat ze meer rendement zouden hebben dan hun financieringskosten. Met andere woorden, ze volgden het klassieke bubbelproces van het kopen van financiële activa met geleend geld, waarbij ze wedden dat de activa die ze kochten een hoger rendement zouden hebben dan hun kosten van de financiering. Die leveraged-aankopen stuwden deze activaprijzen op, stuwden hun verwachte toekomstige rendementen naar beneden en creëerden een nieuwe kwetsbaarheid voor schuldbubbels die tot een halt zou komen als de inkomsten van de activa die ze kochten een rendement hadden dat lager was dan hun financieringskosten. Met zowel de lange als de korte rente rond 0% en de aankoop van obligaties door de centrale banken die niet zo effectief doorstroomden om de economische groei te stimuleren en degenen te helpen die deze het hardst nodig hadden, werd het al gauw duidelijk dat het tweede type monetair beleid niet goed zou werken en een derde type monetair beleid – “Monetary Policy 3” of MP3 – nodig was. MP3 werkt door de centrale banken van de reservevaluta hun leenvermogen verhogen en hun uitgaven worden gericht op de plaats waar zij dat willen, dit doen deze centrale banken van de reservevaluta door geld en krediet te creëren en schulden kopen (en mogelijk andere activa, zoals aandelen) om deze aankopen te financieren.

Gedurende al die tijd, inclusief al deze schommelingen, bleef het bedrag van in dollar aangeduide geld, krediet en schuld in de wereld en de bedragen van andere niet-schuldverplichtingen (zoals pensioenen en gezondheidszorg) stijgen in verhouding tot inkomens, vooral in de VS vanwege het unieke vermogen van de Federal Reserve om deze schuldengroei te ondersteunen. Dus voordat we bij de door een pandemie veroorzaakte neergang waren, waren de omstandigheden zo opgesteld dat dit pad de noodzakelijke is in het geval van een recessie. Hoe dan ook, gedurende deze periode bleven de schulden en de niet-schuldenverplichtingen (bijv. Pensioenen en gezondheidszorg) stijgen ten opzichte van de inkomens, terwijl de centrale banken erin slaagden de kosten van de schulden laag te houden. Dit duwde de rente naar nul en maakte de schuld lange termijn, zodat de hoofdsom betalingen laag zouden zijn. Deze voorwaarden – dwz centrale banken met veel schulden, rentetarieven rond 0%, zodat geen rentebetaling vereist is, en (her)-structurering van de schuld die op zeer lange termijn moet worden terugbetaald, zodat de hoofdsom betalingen kunnen worden gespreid of mogelijk zelfs niet worden terug betaald – betekende dat er weinig of geen limiet was aan de capaciteit van centrale banken om geld en krediet te creëren. Die reeks voorwaarden vormde het toneel voor wat daarna kwam.

Het coronavirus veroorzaakte overal ter wereld economische en marktdalingen, waardoor gaten in de inkomens en balansen ontstonden, vooral voor entiteiten met schulden die inkomens hadden die leden onder de neergang. Klassiek moesten centrale overheden en centrale banken geld en krediet creëren om het te krijgen bij de entiteiten die ze wilden redden die financieel niet zonder dat geld en krediet hadden kunnen overleven. Dus kondigde de Amerikaanse centrale bank (de Fed) op 9 april 2020 een enorm programma voor het creëren van geld en kredieten aan, naast massale programma’s van de Amerikaanse centrale regering (de president en het congres). Ze omvatten alle klassieke MP3-technieken, inclusief helikoptergeld (rechtstreekse betalingen van de overheid aan burgers). Het was in wezen dezelfde aankondiging die Roosevelt op 5 maart 1933 deed. Hoewel het virus deze specifieke financiële en economische neergang veroorzaakte, zou iets anders het uiteindelijk ook hebben veroorzaakt, en wat er ook gebeurde, de dynamiek zou in principe hetzelfde zijn geweest omdat alleen MP3 zou hebben gewerkt om de neergang te keren. De Europese Centrale Bank, de Bank of Japan en – in mindere mate – de People’s Bank of China hebben soortgelijke stappen ondernomen, maar het belangrijkste is wat de Federal Reserve deed, omdat zij de producent is van dollars, die nog steeds ‘s werelds dominante geld en krediet zijn. De Amerikaanse dollar is nu goed voor ongeveer 55% van de internationale transacties, sparen en lenen in de wereld. De euro is goed voor ongeveer 25%. De Japanse yen is goed voor minder dan 10%. De Chinese renminbi is goed voor ongeveer 2%. De meeste andere valuta’s worden internationaal niet gebruikt als ruilmiddel of als opslagplaats van rijkdom, over het algemeen worden deze valuta’s alleen op lokaal niveau gebruikt. Die andere valuta’s zijn degenen die zelfs de slimme mensen in die landen, en vrijwel iedereen buiten die landen, niet als opslagplaatsen van rijkdom zullen beschouwen. De reservevaluta’s die ik noemde, zijn daarentegen de valuta’s die de meeste mensen over de hele wereld graag sparen, lenen en transacties in uitvoeren, ongeveer in verhouding tot de percentages die ik zojuist noemde.

Landen met de reservevaluta’s van de wereld hebben een verbazingwekkende macht: een reservevaluta is waarschijnlijk de belangrijkste macht, zelfs meer dan militaire macht. Dat komt omdat wanneer een land een reservevaluta heeft, het geld kan printen en geld kan lenen om het uit te geven, zoals de VS nu doen, terwijl degenen die geen reservevaluta hebben, het geld en het krediet moeten krijgen dat ze behoeven (die wordt uitgedrukt in de reservevaluta van de wereld) om daarin te handelen en te sparen. Op dit moment bijvoorbeeld, zijn degenen die veel schulden hebben die ze moeten afbetalen en meer dollars nodig hebben om goederen en diensten te kopen nu hun dollarinkomen is gedaald, sterk afhankelijk en in grote behoeften voor dollars. De kracht van de reservevaluta (die wordt gemeten aan het aandeel van transacties en besparingen in die valuta) blijft aanzienlijk achter bij de andere maatstaven van de kracht van het land. Dat geldt voor de VS en de Amerikaanse dollar. In 1944 bijvoorbeeld, toen de Amerikaanse dollar werd gezalfd als ‘s werelds dominante reservevaluta, bezat de VS ongeveer twee-derde van het goud van de wereld in handen van regeringen (dat destijds als geld werd beschouwd) en was goed voor ongeveer de helft van het wereld-bbp. Tegenwoordig zijn de VS slechts goed voor ongeveer 20% van het wereldwijde BBP, maar zijn ze nog steeds goed voor ongeveer 60% van de wereldwijde reserves en ongeveer de helft van de internationale transacties. Dus de Amerikaanse dollar en het op dollars gebaseerde monetaire en betalingssysteem heersen nog steeds oppermachtig en zijn te groot ten opzichte van de omvang van de Amerikaanse economie.

Zoals bij alle banken die reservevaluta’s hebben gedrukt, bevindt de Federal Reserve zich nu in de sterke maar ongemakkelijke positie om haar monetair beleid te voeren op een manier die goed is voor Amerikanen, maar misschien niet goed is voor anderen over de hele wereld die afhankelijk zijn van dollars. Zo heeft de Amerikaanse centrale regering onlangs besloten dat ze geld zou lenen om het aan Amerikanen te geven en de Federal Reserve besloot die Amerikaanse staatsschuld en nog veel meer andere schulden van Amerikanen te kopen om hen door deze financiële crisis heen te helpen. Het is begrijpelijk dat daar weinig van naar buitenlanders gaat. De Europese Centrale Bank zal iets soortgelijks doen voor degenen in de eurozone. De Bank of Japan, die nog steeds kleiner is op het wereldtoneel, zal hetzelfde doen voor de Japanners, en de People’s Bank of China zal hetzelfde doen voor de Chinezen. Een paar andere relatief kleine landen (zoals Zwitserland) kunnen misschien iets soortgelijks voor hun mensen doen, maar de meeste van de wereld krijgen niet het geld en de kredietwaardigheid die ze nodig hebben om hun inkomen en balanstekorten aan te vullen zoals Amerikanen dat zullen doen. Deze dynamiek van landen die niet in staat zijn om de harde valuta te krijgen die ze nodig hebben, is vergelijkbaar met wat er in de periode 1982-1991 is gebeurd, behalve dat de rentetarieven deze keer niet aanzienlijk kunnen worden verlaagd, terwijl ze in die periode 1982-1991 wel aanzienlijk konden worden verlaagd. Tegelijkertijd is de in dollar aangeduide schuld van niet-Amerikanen (d.w.z. die in opkomende markten, Europese landen en China) ongeveer $20 biljoen (wat ongeveer 50% hoger is dan in 2008), met een beetje minder dan de helft van dat totaal is van korte duur. Deze dollar-debiteuren zullen met dollars moeten komen om deze schulden af te lossen en ze zullen met meer dollars moeten komen om goederen en diensten op de wereldmarkt te kopen. Dus, door de Amerikaanse dollar als de reservemunt van de wereld te hebben en de bank van de wereld die deze valuta produceert, en door de macht te hebben om de benodigde dollars in handen te geven van Amerikanen, kunnen de VS Amerikanen (en anderen over de hele wereld helpen als het zo kiest) effectiever dan de regeringen van de meeste andere landen hun eigen burgers kunnen helpen. Tegelijkertijd dreigen de VS deze bevoorrechte positie te verliezen door te veel geld en schulden te creëren.

Ik laat het graag aan de lezer over wat deze vindt van het huidige monetaire systeem en of dat in deze vorm kan worden voortgezet. Het is mijns inziens gevaarlijk om te wachten tot de bom barst, want dan kan het net als de jaren dertig tien jaar of langer duren voordat de economie weer op de rit is, met de vervelende bijkomstigheid dat we te maken krijgen met wisselende regeringsleiders die allemaal hun eigen stempel willen drukken op het economische en monetaire beleid. Als je er dan vanuit gaat dat wij nog steeds lijden onder besluiten die buiten onze inspraak zijn genomen in de begin jaren zeventig, en waar we nog steeds de negatieve gevolgen van ondervinden. Dus als er verkiezingen aan gaan komen, denk goed na op wie en welke partij je gaat stemmen en wat die te zeggen hebben op dit punt, want de verkeerde keuze kan gevolgen hebben voor de rest van je leven. Het heeft Amerika en de rest van de wereld ruim 25 jaar gekost om uit de perikelen van de grote depressie te geraken, wat is er nu nodig als we weer in zo een periode belanden? Weten we zeker dat we daar niet weer gaan komen? Want dat het pijnlijk was, dat zal toch wel duidelijk zijn geworden na alles wat ik tot nu toe in dit artikel heb weergegeven.

Nu dat ik toch voor dit artikel onderzoek deed naar “De Grote Depressie”, leefde er bij mij nog een belangrijk punt wat ik heb meegenomen in mijn speurtocht. Als we de overheid moeten geloven is het de laatste jaren zeer voorspoedig gegaan met de economie. Dit zie je ook terug in de koersen op de aandelenbeurzen wereldwijd, maar waarom vindt je die “vreugde” niet terug bij de gewone burger? Ik ben begonnen met werken in de financiële sector sinds begin 1993, dit was in de nasleep van de grote jaren 80 crisis, de wereldeconomie was alweer flink aan het bloeien, maar de werkeloosheid was nog betrekkelijk hoog, toch ging het snel beter en dat was overal te merken door de negentiger jaren van de vorige eeuw. Dus ook al profiteerden de burgers pas later van alle economische en monetaire inspanningen, ze kregen weldegelijk profijt hiervan. Tot dat die zeepbel uiteenbarsten met de dotcom crisis. Ondanks dat die crisis relatief snel voorbij was, het positieve effect voor de burger liet veel langer op zich wachten. Dan moeten we toch echt naar 2005-06 gaan denken voordat de mens in de straat echt weer positief gestemd begon te raken. Iedereen had het erover dat je toch echt een huis moest bezitten en het begon weer aantrekkelijk te worden om zelfstandig in aandelen of andere producten te investeren. Men begon angstig te worden om de boot te missen. Om verschillende reden had ik mij teruggetrokken van de financiële sector, om het zo maar te zeggen: ik had er mijn buik van vol. Omdat ik mij onthouden had van enige achtergrond informatie over de stand van de economie en het monetaire beleid was mijn graatmeter hoe dat het publiek erover dacht. Om eerlijk te zijn weet ik nog steeds niet wat de stand van de verschillende beursindexen in die tijd waren. Ook ik werd onaangenaam verrast door de bank crisis en financiële/economische crisis van 2007-08. Zoals het aanvoelde op straat was het alsof de machine pas net op stoom begon te raken. Dus waarom kwam die klap dan toch zo snel? Achteraf kunnen we dat allemaal duidelijk maken, maar wat mij verbaasd heeft en waar ik mij nog steeds over blijf verbazen is dat we ruim 10 jaar na die crisis nog steeds met een fenomeen te maken hebben en dat is dat er op straat niets van wordt gevoeld dat het al die jaren na de vorige crisis nou zo goed is gegaan. Steeds luidruchtiger worden de commentaren over de stagnatie van salarissen, alles wordt duurder, minder blijft er over van het salaris. Dus kwam bij mij de vraag op, heeft de burger gelijk met wat hij voelt, of is het een geval van “fantoompijn” van de schok van de laatste crisis die maar niet over lijkt te gaan?

De cijfers liegen niet, dus heeft de burger helemaal gelijk, al ruim 40 jaar staat het besteedbaar inkomen van huishoudens vrijwel stil. Dus cijfermatig kan die economie wel groeien, maar de burger voelt er totaal niets van, sterker nog met de alsmaar stijgende kosten is de burger er op achteruit gegaan. Het reëel besteedbaar inkomen van huishoudens is sinds 1977 nauwelijks toegenomen. De afgenomen huishoudgrootte verklaart een deel van deze stagnatie, belangrijker is echter dat de groei van het inkomen sinds 1977 sterk is achtergebleven bij de economische groei. Het aandeel van huishoudens in het totale inkomen is sinds de jaren tachtig sterk gedaald. Het aandeel van niet-financiële corporaties in het nationaal inkomen is de afgelopen decennia echter het meest gestegen. Dit komt mede door de hogere winstgevendheid, die vervolgens minder is uitgekeerd als inkomen aan huishoudens. De toegenomen winstgevendheid van bedrijven hangt nauw samen met het structureel dalende arbeidsinkomensaandeel. Dit is een mondiale trend, waar vooral automatisering en internationalisering aan ten grondslag liggen. Zomaar een aantal feiten op een rijtje als je de verschillende rapporten goed bestudeerd van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Besteedbaar inkomen van huishoudens blijft al ruim veertig jaar achter bij de groei van de economie.

Een gemiddeld huishouden uit 2014 heeft, gecorrigeerd voor inflatie, vrijwel hetzelfde besteedbaar inkomen als een huishouden uit 1977. Dit staat in schril contrast met de huishoudinkomensgroei in de jaren zestig en zeventig: in deze periode verdubbelde het besteedbaar inkomen van huishoudens. Naast de afgenomen huishoudgrootte blijkt een belangrijke reden te zijn dat economische groei zich steeds minder vertaalt in een hoger huishoudinkomen. Door te kijken naar de verdeling van het nationaal inkomen wordt duidelijk dat huishoudens een steeds kleiner deel krijgen van de economische taart. De overheid en bedrijven hebben een veel groter aandeel van het nationaal inkomen. Bedrijven potten meer winst op maar ook is de winstgevendheid zelf toegenomen. Die hogere winstgevendheid hangt nauw samen met de onderliggende structurele verandering van de economie: het aandeel van het nationaal inkomen dat naar arbeid gaat wordt steeds kleiner en het aandeel dat naar kapitaal gaat dus steeds groter. Wij onderzoeken daarom wat de onderliggende verklaringen zijn van het afnemende arbeidsinkomensaandeel, wat een mondiaal fenomeen blijkt te zijn.

Een reden waarom het besteedbaar inkomen van huishoudens nauwelijks is toegenomen, is dat het aantal huishoudens harder groeit dan de bevolking. Dus we moeten het inkomen door steeds meer huishoudens delen. Dit komt doordat huishoudens kleiner zijn geworden; bestond een gezin in 1977 nog uit gemiddeld 2,9 personen, in 2014 is dat nog slechts 2,2 personen. Uiteraard betekent een kleiner huishouden ook dat je minder uitgaven hebt, maar de uitgaven per persoon gaan juist omhoog omdat samenwonen voordeliger is. Het zogeheten “gestandaardiseerd besteedbaar inkomen” houdt rekening met dit effect. Het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen laat dan ook een wat sterker toegenomen inkomen zien, van 18 procent sinds 1977. Toch blijft het beeld vrij somber: ook het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen, dat het beste aansluit bij de belevingswereld van huishoudens, is in bijna veertig jaar tijd maar gematigd toegenomen. Zeker als we dit vergelijken met de jaren zestig en zeventig, toen het huishoudinkomen in twintig jaar tijd bijna verdubbelde.

De economische groei vertaalt zich niet in huishoudinkomen.

De kleinere huishoudgrootte is maar een deel van het verhaal van de beperkte groei van het inkomen van huishoudens. In een gesloten economie staat de productie gelijk aan het inkomen, omdat dan alles wat in een land wordt geproduceerd ook toekomt aan mensen of rechtspersonen in dat land. Er wordt dus vaak aangenomen dat een hogere bbp-groei zich ook vertaalt in hogere huishoudinkomens, maar in de praktijk blijkt dat de economische groei steeds minder terechtkomt bij huishoudens in de vorm van extra inkomen: in bijna veertig jaar tijd is de groei van het besteedbaar huishoudinkomen per persoon in totaal 40 procentpunt achtergebleven bij de groei van het bbp per capita. Vooral na de eeuwwisseling is het gat sterk gegroeid, waarbij het besteedbaar inkomen zelfs is gedaald.

Een verklaring voor het verschil in groei tussen het bbp per capita en de groei van het besteedbaar inkomen per persoon zou kunnen komen door inkomensstromen tussen Nederland en het buitenland. Het bbp plus het saldo van primaire inkomensstromen tussen Nederland en het buitenland is het bruto nationaal inkomen. Ook zou het verschil kunnen zitten in het saldo van uit het buitenland ontvangen inkomensoverdrachten, wat het verschil is tussen het bruto nationaal inkomen en het bruto beschikbaar inkomen. Het achterblijven van het besteedbaar inkomen bij het bbp kan dus niet worden verklaard door inkomensstromen naar het buitenland. Een verklaring moet dan ook worden gezocht in de verdeling van het nationaal inkomen tussen de binnenlandse sectoren, te weten huishoudens, de overheid, niet-financiële en financiële corporaties. Uit deze sectorrekeningen blijkt dat een steeds kleiner deel van het nationaal inkomen naar huishoudens gaat.

Een groter deel van het inkomen gaat naar de overheid.

Als het aandeel van huishoudens in het nationaal inkomen is gedaald, waar is dat aandeel dan naartoe gegaan? Een deel van het inkomen is gebleven bij de overheid, wiens aandeel in het nationaal inkomen sinds de eeuwwisseling sterk is toegenomen. Uiteraard zet de overheid een groot deel van haar uitgaven in ten behoeve van huishoudens. Voor de welvaart van huishoudens is dit veel meer van belang dan enkel het inkomen. De overheid kan diensten leveren die de brede welvaart van huishoudens vergroot via bijvoorbeeld betere veiligheid, gezondheid of een schoner milieu. Toch betekent het toegenomen inkomensaandeel van de overheid dat het vrij besteedbaar inkomen van huishoudens steeds verder onder druk is komen te staan; daardoor kunnen huishoudens niet zelf beslissen waaraan ze inkomen besteden.

De sterke stijging van de overheidsuitgaven hangt mede samen met de sterk gestegen zorgkosten. Een mogelijkheid om het nationaal inkomen van huishoudens te laten stijgen, is daarom het beteugelen van de overheidsuitgaven, en dan met name de zorguitgaven.

Het inkomensdeel van bedrijven groeit het hardst.

De grootste toename van het aandeel in het nationaal inkomen heeft de afgelopen decennia echter plaatsgevonden bij niet-financiële corporaties. Sinds de jaren tachtig is het aandeel van niet-financiële corporaties in het nationaal inkomen bijna verdrievoudigd. Bedrijven hebben met andere woorden in de afgelopen decennia een steeds groter deel van de economische taart gekregen. De redenen voor het hogere aandeel van het bedrijfsinkomen in het totale besteedbaar inkomen zijn divers en complex. Nederland kent namelijk een groot aandeel multinationals. Bij multinationals lopen er grote inkomensstromen van en naar het buitenland, wat het beeld kan vertroebelen. Zo blijkt dat bedrijfswinsten de afgelopen decennia steeds meer kunnen worden verklaard door winststromen vanuit dochterondernemingen. Ook zijn er fiscale en economische motieven voor multinationals om minder winst uit te keren. Daarnaast hebben directeur-grootaandeelhouders (dga’s) fiscale redenen om geld in hun bv te houden in plaats van het uit te keren (DNB, 2014). Het gevolg van dit alles is dat het inkomen van niet-financiële corporaties in de afgelopen decennia relatief sterk is gegroeid en niet is uitgekeerd.

Je zou kunnen stellen dat het voor huishoudens niet erg hoeft te zijn als corporaties meer winst gaan maken. Uiteindelijk zijn huishoudens namelijk eigenaar van die bedrijven. Dit betekent dat hogere bedrijfswinsten leiden tot hogere vermogens van huishoudens die eigenaar zijn van de corporaties. Als die winst later wordt uitgekeerd, leidt dit dan alsnog tot een hoger inkomen van huishoudens. Het probleem is echter dat Nederlandse huishoudens in veel gevallen niet de eigenaar van deze Nederlandse bedrijven blijken te zijn. Van de vijftien grootste beursgenoteerde bedrijven in Nederland zijn in het overgrote deel buitenlandse aandeelhouders voor meer dan de helft eigenaar. In het geval van bijvoorbeeld Shell, Wolters Kluwer en Philips zijn Nederlandse aandeelhouders zelfs voor minder dan 20 procent eigenaar. Dit betekent dat de winsten bij deze multinationals voor een groot deel ten goede zullen komen aan buitenlandse aandeelhouders. Nederlandse huishoudens en de Nederlandse overheid profiteren wel in de vorm van hogere belastinginkomsten. Door lagere tarieven op de vennootschapsbelasting en het grotere aandeel winsten vanuit het buitenland zijn de betaalde belastingen door corporaties voor wat betreft bbp in de afgelopen decennia echter gehalveerd, van 20 naar 10 procent (DNB, 2014).

Zelfs wanneer Nederlandse huishoudens wel eigenaar zijn van corporaties, zullen de uitgekeerde bedrijfswinsten niet gelijkmatig neerslaan bij huishoudens. Hoewel het pensioensysteem betekent dat vermogens in Nederland gelijker zijn verdeeld dan in andere landen, blijven vermogens in Nederland een stuk ongelijker verdeeld dan inkomens. Zo hebben de 1 procent meest vermogende huishoudens in Nederland 20 procent van het vermogen. Hogere winsten bij corporaties zullen dan ook naar verwachting vooral een specifiek deel van de huishoudens ten goede komen in de vorm van hogere vermogens, terwijl het mediane huishouden daar weinig van profiteert.

Uiteraard is een gezonde winstgevendheid van het bedrijfsleven van groot belang voor huishoudens. Zo zijn multinationals verantwoordelijk voor bijna twee miljoen banen in Nederland en voor 80 procent van de internationale handel. Het probleem is dan ook niet dat Nederland te veel corporaties of multinationals kent. Wel betekent het steeds grotere aandeel dat niet-financiële corporaties in het nationaal inkomen hebben dat het minder vanzelfsprekend wordt dat een groei in het bruto binnenlands product ook leidt tot een hoger inkomen voor huishoudens als vooral buitenlandse aandeelhouders eigenaar zijn van die bedrijven. In het geval dat hogere bedrijfswinsten terechtkomen bij Nederlandse aandeelhouders, zal dit waarschijnlijk leiden tot hogere ongelijkheid aangezien vermogens sterk zijn geconcentreerd. Dit kan leiden tot een grotere ongelijkheid en toenemende maatschappelijke onvrede. Aan de hogere winstgevendheid van bedrijven ligt daarnaast een belangrijke structurele ontwikkeling ten grondslag: de baten van de economische groei komen steeds meer terecht bij kapitaal, waardoor het arbeidsinkomensaandeel daalt. Dit draagt er aan bij dat modale huishoudens steeds minder profiteren van de economische groei en hun inkomen achterblijft.

Arbeidsinkomensquote (AIQ) is sterk gedaald sinds begin jaren tachtig.

Het hogere aandeel van het nationaal inkomen dat terecht komt bij bedrijven komt niet alleen doordat zij meer winst oppotten en niet uitkeren aan aandeelhouders (wat natuurlijk huishoudens zijn). Dit komt ook door de hogere winstgevendheid van bedrijven, die te maken hebben met een verschuiving in economisch belang van arbeid naar kapitaal. Het arbeidsinkomensdeel in de economie staat steeds verder onder druk ten koste van hoger kapitaalinkomen, waardoor inkomens van huishoudens achterblijven. Het deel van het nationaal inkomen dat naar arbeid gaat, wordt doorgaans gemeten met de arbeidsinkomensquote (AIQ). Die AIQ is het deel van het bruto binnenlands product (bbp) dat de beloning vormt voor de arbeid van werknemers en zelfstandigen. In de jaren zeventig lag de gemiddelde AIQ nog op 78,5 procent.

In de jaren tachtig was dat al naar gemiddeld 76 procent gedaald, en in 2016 was de AIQ nog maar 73 procent. Uiteraard kun je je afvragen of het niveau van de AIQ eind jaren zeventig wel optimaal was. Zo stegen de lonen in de jaren zeventig zo sterk dat in 1977 de toenmalige directeur van het CPB Van der Beld stelde dat hij het niveau van de AIQ “onaanvaardbaar en onveranderd hoog” vond (Salverda, 1977). Het Akkoord van Wassenaar met de resulterende loonmatiging in de jaren tachtig was daar een gevolg van. Dit zorgde deels voor het lage werkloosheidsniveau in de jaren tachtig en negentig. De AIQ is in de daaropvolgende decennia echter verder gedaald, een trend die in de meeste ontwikkelde economieën te zien is en waar vooral mondiale oorzaken aan ten grondslag lijken te liggen. Een structurele daling van de AIQ leidt ertoe dat een steeds groter deel van het nationaal inkomen in handen komt van bedrijven in plaats van werknemers als het bezit van deze winst niet wordt uitgekeerd aan huishoudens en het bezit van die bedrijven ongelijk verdeeld is. Een dalende AIQ kan daarom zorgen voor hogere ongelijkheid en een stagnerend besteedbaar huishoudinkomen.

Dalende Arbeidsinkomensquote (AIQ) is een mondiale trend.

De daling van de AIQ is een mondiaal fenomeen. In de ontwikkelde landen in de wereld is de AIQ in de jaren tachtig sterk gedaald, om in de daaropvolgende decennia nog verder te dalen. Onder economen zijn de afgelopen jaren legio redenen genoemd voor de dalende AIQ. De rode draad van deze argumenten is dat technologische veranderingen en veranderende productieprocessen hebben geleid tot radicale veranderingen in de economie. Technologische veranderingen lijken voor een groot deel aan de dalende AIQ ten grondslag te liggen. De prijzen van investeringsgoederen zijn gedaald en hebben geleid tot een sterke substitutie van arbeid door kapitaal. Dit lijkt samen te hangen met de vergaande automatisering van taken.

Interessant genoeg blijkt dat er een groot verschil is in de ontwikkeling van het inkomensaandeel naar vaardigheidsniveau. De werkenden met hoge vaardigheden hebben een hoger inkomensaandeel gekregen terwijl lager opgeleiden een lager inkomensaandeel hebben gekregen. Een groot deel van de verschuiving bij hoog- en laagopgeleiden heeft echter te maken met compositie: door een hoger onderwijsniveau van de bevolking zijn er meer hoogopgeleiden en minder laagopgeleiden.

Het echte probleem lijkt te zitten bij de middenklasse. Daar kan de daling van de AIQ niet worden verklaard door een verschuiving van de compositie. Het blijkt dat voor de middenklasse technologische vooruitgang en de toename van mondiale waardenketens de belangrijkste factoren achter een lager inkomensaandeel zijn.

Technologische ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat veel taken kunnen worden geautomatiseerd. Zulke taken komen vooral voor bij de middengroepen, waardoor deze vaker last hebben van technologische vooruitgang. Mondiale waardenketens zorgen er daarnaast voor dat taken in een productieproces steeds verder kunnen worden opgeknipt tot kleine handelingen. Veel van zulke handelingen kunnen nu, ook door de lagere transport- en communicatiekosten, gemakkelijker worden verplaatst naar lagelonenlanden. Hierdoor neemt het beschikbare werk af en verslechtert de onderhandelingspositie van werknemers.

Sterkere inkomensdaling bij middenklasse in Nederland.

Uit het vorige hoofdstuk blijkt dat technologische vooruitgang tot een lagere AIQ heeft geleid, die vooral de middenklasse hard treft. Kijken we specifiek naar Nederland dan lijkt daar ook bewijs voor te zijn. Zo is de arbeidsparticipatie van middelbaar opgeleide mannen in de afgelopen decennia sterk gedaald. Daarnaast blijkt dat de werkloosheid van middelbaaropgeleiden sinds het begin van deze eeuw voor het eerst structureel hoger ligt dan voor hoger opgeleiden. Ook in Nederland lijken veel banen bij vooral de middengroepen te verdwijnen.

Ook als je kijkt naar het inkomen van huishoudens lijkt er bewijs te zijn van een groeiende ongelijkheid van lonen. Alleen de hoogste inkomensgroepen hebben een reële inkomensstijging gezien, de lagere en middelste decielen zijn er in inkomen zelfs sterk op achteruit gegaan. Het blijkt dat enkel de inkomensherverdelingsfunctie van de overheid ervoor heeft gezorgd dat de gestandaardiseerde inkomens een stuk gelijkmatiger worden verdeeld.

Wat kan Nederland doen om het dalende loonaandeel tegen te gaan?

De structureel dalende AIQ lijkt voor een groot deel het gevolg te zijn van technologische vernieuwingen en veranderende productieprocessen. Het lijkt als overheid niet mogelijk noch wenselijk om deze ontwikkelingen tegen te gaan. Technologische verandering is moeilijk de kop in te drukken, en zelfs als het kan dan zal het de productiviteitsgroei naar verwachting sterk verlagen. Die toenemende productiviteit is een noodzakelijke voorwaarde voor loongroei en dus voor groei van het besteedbaar inkomen van huishoudens, dus zal het tegenhouden van technologische ontwikkelingen averechts werken. Hieronder daarom drie denkrichtingen om technologische ontwikkelingen in zo goed mogelijke banen te leiden: de vaardigheden van werknemers relevant houden, waken voor een fragmentatie van arbeidsvormen en de herverdelingsfunctie van de overheid gebruiken om de baten van de economische groei gelijkmatiger te laten neerslaan op de bevolking.

Vaardigheden van werkenden relevant houden:

Uit onderzoek blijkt dat vooral werknemers met een hoger opleidingsniveau geen last hebben van een dalend loonaandeel. Nederland zou daarom moet blijven inzetten op een goed geschoolde bevolking. Dan gaat het niet alleen om meer universitair geschoolden maar vooral om opleidingen die vaardigheden opleveren waar in de toekomst behoefte aan is. Als werkenden namelijk niet over de juiste vaardigheden beschikken, is er voor bedrijven een grotere prikkel om verder te automatiseren en zal het arbeidsinkomensdeel verder onder druk komen te staan. Ook zou het gebruikelijk moeten worden om een leven lang vaardigheden te blijven ontwikkelen om relevant te blijven voor de arbeidsmarkt (Baarsma, 2017).

Fundamenteel nadenken over onderhandelingsstructuur van werkenden:

Het verbeteren van de onderhandelingspositie van werkenden kan helpen om de verschuiving van inkomen uit arbeid naar kapitaal tegen te gaan. In Nederland specifiek speelt mee dat er sprake is van een toenemende flexibilisering. Het aantal werknemers met een vast contract daalt hard, terwijl er steeds meer zelfstandigen en werknemers met een flexibele arbeidsvorm bijkomen. De toegenomen flexibilisering vermindert de onderhandelingspositie van werknemers en maakt een cao minder representatief en relevant, omdat steeds meer groepen daarbuiten vallen. Bedrijven, en zeker multinationals, zijn vaak wel goed georganiseerd en opereren vaak internationaal. Een andere complicerende factor is dat multinationals ook buiten de landsgrenzen opereren, waardoor zij geloofwaardiger kunnen dreigen bedrijfsactiviteiten naar het buitenland te verplaatsen als de looneisen hoog zijn. Het valt te verwachten dat de onderhandelingspositie van werkenden door flexibilisering zwakker wordt en dat dit zo mogelijk het arbeidsinkomensaandeel verder onder druk zet.

De verslechterde onderhandelingspositie van werknemers kan ook samenhangen met het feit dat vakbonden aan relevantie en representativiteit hebben ingeboet. Het aantal werkenden in Nederland dat lid is van een vakbond is in de afgelopen veertig jaar bijna gehalveerd. Daar komt bij dat de leeftijdsverdeling van de vakbondsleden niet aansluit bij de leeftijdsverdeling van de beroepsbevolking. Als deze trend doorzet en vakbonden steeds minder relevant en representatief worden, kan dit de onderhandelingspositie van werkenden verder onder druk zetten, wat ook een drukkend effect kan hebben op de AIQ.

Een simpele oplossing voor de verschuivende onderhandelingspositie van werknemers ten opzichte van werkgevers is niet direct voorhanden. Wel lijkt de sterk toegenomen flexibilisering een specifiek Nederlands fenomeen: sinds het begin van deze eeuw is alleen in Polen de toename van het aantal flexibele werknemers groter geweest en alleen Slowakije heeft een sterkere toename van het aantal zelfstandigen gekend (De Beer en Verhulp, 2017). Daarom zou er kunnen worden gekeken waarom er in Nederland zo’n grote toename is geweest van de flexibele schil.

Daarnaast moet er wellicht worden gezocht naar nieuwe organisatievormen voor werkenden, zodat deze groep beter wordt gerepresenteerd in de vakbeweging. Het verschijnsel van de internationalisering van productieprocessen en de nationale organisatie van de vakbeweging blijft dan echter bestaan.

Internationale coördinatie vereist om uitholling vennootschapsbelasting tegen te gaan:

Een andere mogelijkheid om het dalende inkomensaandeel naar arbeid tegen te gaan is door gebruik te maken van de herverdelingsfunctie van belastingen. Zoals eerder genoemd, blijkt al dat Nederland in staat is geweest een deel van de toegenomen inkomensongelijkheid te kunnen tegengaan door herverdeling van inkomens. Door belastingen te heffen kan een overheid ook de beloning tussen arbeid en kapitaal gelijkmatiger verdelen, zonder dat dit radicaal ingrijpt in het productieproces zelf. Idealiter zou al het kapitaalinkomen direct bij huishoudens worden belast. Dit is het minst verstorend en zou het meest effectief zijn om ervoor te zorgen dat kapitaalinkomen en arbeidsinkomen gelijk worden behandeld. Het blijkt dat in de praktijk het erg moeilijk is om al het kapitaalinkomen bij huishoudens te belasten, waardoor een aparte vennootschapsbelasting noodzakelijk blijkt.

Ook hier lijkt echter de macht van de bedrijven groot, en zelfs groter dan die van individuele lidstaten. Een goed voorbeeld is de ontwikkeling van het toptarief van de vennootschapsbelasting: was het toptarief in de jaren tachtig nog bijna 50 procent, momenteel is het nog maar 25 procent. Het huidige kabinet is zelfs voornemens om het toptarief verder te verlagen naar slechts 21 procent. Tegenover de daling van het vpb-tarief staat wel een grondslagverbreding, waardoor de effectieve belastingdruk minder sterk daalt. Ook is het gegeven de openheid van de Nederlandse economie begrijpelijk dat wij internationaal proberen te concurreren door het fiscale vestigingsklimaat te verbeteren. Maar uiteindelijk is het gevolg dat mondiaal de tarieven van de vennootschapsbelasting steeds verder dalen. Devereux et al. (2008) laten zien dat een daling van een buitenlands vpb-tarief met 1 procent leidt tot een daling van het binnenlandse vpb-tarief met 0,67 procent, wat duidt op een race-to-the-bottom. Dit holt de herverdelingsfunctie van overheden uit en kan zelfs de daling van het loonaandeel versterken (IMF, 2017). Daarnaast zorgt de verscheidenheid in belastinggrondslagen en tarieven voor mogelijkheden tot belastingontwijking door bedrijven en huishoudens. Hierdoor daalt het effectieve belastingtarief wat de verdeling van het nationaal inkomen tussen kapitaal en arbeid verder verslechtert.

Individuele landen kunnen de vennootschapsbelasting dus niet tegen de trend in verhogen; dat is alleen mogelijk als er bereidheid is om internationaal samen te werken. In Europees verband wordt hier al aan gewerkt met de voorstellen voor een gezamenlijke Europese vennootschapsbelasting (de CCCTB (Badir en Wijffelaars, 2017)). Hierin wordt de belastinggrondslag grotendeels geharmoniseerd. Aan dit voorstel zitten belangrijke bezwaren, zoals het nadeel dat Nederland kan ondervinden door de verdeelsleutel van de inkomsten van de Europese vennootschapsbelasting. Het grote probleem is echter dat lidstaten onder de plannen van de CCCTB vrij zijn in de tariefstelling voor de vpb. De prikkel blijft daarmee bestaan om tarieven verder te verlagen om fiscaal concurrerend te blijven. Om dit tegen te gaan zou er in EU-verband, en liefst in breder internationaal verband, een harmonisatie van de vpb-tarieven kunnen worden afgesproken. De voordelen hiervan moeten wel worden afgewogen tegen de kosten van het opgeven van nationale belastingsoevereiniteit.

Conclusie

Het besteedbaar inkomen van huishoudens staat al bijna veertig jaar vrijwel stil. Een deel van de verklaring is dat de huishoudensgrootte in de afgelopen decennia is afgenomen. De belangrijkste reden is echter dat de groei van het huishoudinkomen achterblijft bij de groei van de totale economie. Vooral het aandeel van de economie dat naar bedrijven gaat, is sterk toegenomen. Meer geld wordt opgepot bij bedrijven en zij zijn ook winstgevender geworden. Daarachter ligt echter een fundamentele verschuiving van het belang van arbeid naar het belang van kapitaal. Dit is een mondiaal fenomeen: in de meeste Westerse landen is het arbeidsinkomensaandeel in de afgelopen decennia sterk gedaald. De onderhandelingspositie van werknemers is afgenomen ten opzichte van werkgevers: automatisering, offshoring en de toegenomen flexibilisering dragen hier allemaal aan bij. In Nederland specifiek speelt de sterk toegenomen flexibilisering nog een extra grote rol.

De trend van een dalende AIQ is moeilijk te keren, aangezien technologische vooruitgang zich niet laat tegenhouden. Toch lijken er wel mogelijkheden om een evenwichtigere verhouding tussen kapitaalinkomen en arbeidsinkomen te bewerkstelligen: het beter laten aansluiten van vaardigheden van werkenden bij nieuwe technologische ontwikkelingen, het tegengaan van de fragmentatie van arbeid en het internationaal coördineren van belastingen op kapitaal. Een dalend arbeidsinkomensaandeel en een stagnerend huishoudinkomen kunnen er uiteindelijk toe leiden dat de maatschappelijke onvrede steeds groter wordt omdat de ongelijkheid dan toeneemt en modale huishoudens maar weinig profiteren van de economische vooruitgang. Dit kan protectionisme en populisme gemakkelijk in de hand werken. Meer aandacht voor oplossingsrichtingen van economen en beleidsmakers is daarom zeer gewenst.

Ik wilde dit de lezer toch meegeven aan het eind van deel 3, het onderbuikgevoel spreekt zullen we maar zeggen.  Hiermee is een einde gekomen aan de opsomming van mijn onderzoek naar de recente geschiedenis en dan met name De Grote Depressie van 1929-1933 en de Lange Termijnschuld cyclus. Ik heb het helaas niet mooier kunnen maken, want alle drie de hoofdpunten zijn een triest verhaal. Ik heb er zelf een hoop van geleerd, al was het niet makkelijk om dit op papier te krijgen. Want het zet aan tot flink nadenken waar het naartoe moet gaan. Een bijkomend belang voor mij is dat mijn zoon net is gestart als zelfstandig ondernemer en hij ook een berg vragen heeft die ik toch meer inhoudelijk moet beantwoorden. Ook wij zijn enigszins verrast door het Corona virus en wat wij al zagen gebeuren met de economie, daar waren wij verplicht om ons goed voor te bereiden op wat komen gaat. Of dat dit artikel daar antwoorden op geeft weet ik ook niet, dat zal iedere lezer voor zichzelf moeten bepalen. Wij hebben in ieder geval weer meer inzichten verkregen. In het laatste hoofdstuk zal ik mijn persoonlijke zienswijze etaleren. Nogmaals dat is de opinie van de schrijver van dit artikel en hoeft niet zo zeer het beleid van P.T. Emas Cemerlang Bersama weer te geven.

DEEL 4. EN HOE NU VERDER.

3 thema’s komen hier naar voor waar dat er een antwoord moet komen op de vraag “en hoe nu verder?”.

  • Het monetaire systeem, voortzetten of beginnen aan een nieuwe fase
  • De staat van de economie en wat na de pandemie en de recessie
  • Werk en inkomen; de toekomst voor ons allemaal

Voortzetting of een nieuw begin voor een monetair systeem

Je kunt dit onderwerp op 2 manieren benaderen, de eerste is het meest voor de hand liggend, waarom iets weggooien wat al zo lang onderdeel uitmaakt van ons dagelijks leven, de verandering zal te groot zijn om daar geen negatieve gevolgen van te ondervinden. Daar is inderdaad wat voor te zeggen, maar vergeet niet dat ik heb geconstateerd dat de pijn voor de gewone burger, als het aankomt op schokken binnen het bestaande systeem langer en dieper te voelen zijn. Men haalt geen voordeel meer uit oplevingen, terwijl als we de beleidsmakers moeten geloven dan gaat het juist goed (de corona pandemie niet meegerekend natuurlijk). Er zullen dus aanpassingen moeten komen aan het huidige systeem zodat de gewone burger ook weer plezier gaat beleven van zijn of haar inspanningen. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan.

We hebben met 1 heel dominante speler te maken die zijn positie niet makkelijk zal willen opgeven. Ik heb het hier over de VS, er wordt wel gezegd dat zij de wereld steeds weer helpen, maar misschien is het juist wel terecht dat we de vraag gaan stellen wat zij aan voordelen hebben gehad bij het huidige systeem en dan denk ik toch echt dat die vele malen groter zijn geweest dan alle andere spelers op gelijkwaardige moment hebben verkregen. Dan heb ik het hier dus over centrale overheden en niet eens de burgers. De eerste vraag die beantwoord zou moeten worden is of het huidige systeem, gebaseerd op de fundamenten van het Bretton Woods systeem überhaupt nog wel bestaansrecht heeft. Als we geen afscheid willen nemen van wat we nu hebben kunnen er 2 dingen gebeuren, we veranderen niets en alles blijft zoals het nu is, maar dan schuiven we de gevolgen alleen maar voor ons uit. We nemen een sterke hypotheek op de financiële toekomst van onze kleinkinderen en achterkleinkinderen. Is dat het waard? We gaan alleen maar meer schulden aan, de centrale overheid laat ons zien dat we het toch niet hoeven terug te betalen, dus de gevolgen van zulks financiële huishouding is niet voor onze rekening. Want iedereen zal het toch met mij eens zijn dat dit een keer moet ophouden te bestaan. Want als de boodschap is lenen voor wat je kan lenen en terugbetalen is niet eens een optie, dan neemt niemand meer een verantwoording voor zijn/haar eigen uitgaven. De groep die daar van profiteert zal kleiner en kleiner worden, maar zij gaan een nadrukkelijke stempel drukken op het beleid van de schuldenaren. Misschien zijn zij vergevingsgezind en zullen ze je altijd van nieuwe kredieten blijven voorzien, maar wat zijn de gevolgen daar van. Denken we nu echt dat het filantropen zijn die het niet erg vinden dat wij met zijn allen teren op hun diepe zakken? Of gaan zij eisen stellen aan waar je het geld weer kunt uitgeven? Wat is het werkelijke belang van deze kredietverstrekkers?

In mijn bescheiden opinie zou het voorgaande helemaal geen optie behoren te zijn. Als we het huidige systeem willen behouden dan zullen we drastisch moeten saneren, of op nieuw beginnen, maar dan terug naar de “hard geld” fase met een andere reserve munt. Is dat mogelijk? Dit kan alleen mogelijk zijn als Amerika bereid is om zijn dominante positie op te geven. Bij 2030 zal Amerika al voorbij gestreefd zijn door 2 andere landen als het gaat om de grootste economie ter wereld. Dit is niet zo verwonderlijk als we kijken naar deze 2 landen, China en India, alleen al het feit dat zij 6 keer of meer inwoners hebben dan de VS, dan zou dat niet meer dan normaal zijn dat deze landen de wereldranglijst aanvoeren. Maar is er 1 van deze landen bereidt om de positie van de VS als dominante speler op te volgen? Bereid waarschijnlijk wel, maar is dit wenselijk, absoluut niet. In mijn opinie moeten we India niet eens de vraag willen stellen en over China zijn de meningen te veel verdeeld om dit wereldwijd geaccepteerd te krijgen. Maar het is ook helemaal niet democratisch om het door 1 dominante speler het systeem aan te laten voeren. Daarnaast wat gaan we doen om met de VS af te rekenen als we die vragen om een stap op zij te zetten. Het grootste probleem zal zijn wie dat er aan de tafel aanschuiven op het moment dat zulke belangrijke beslissingen worden genomen. De G7, G10, G20 al zal het de G50 zijn, is dat echt eerlijk? Namelijk de landen die niet mee mogen beslissen zullen juist de landen zijn die het hardst worden getroffen. En dan nemen we besluiten zonder deze landen erbij te betrekken?

We moeten vooral eens ophouden om vanuit het westen te denken dat wij het allemaal wel zo goed weten wat de rest van de wereld nodig heeft. Helaas heb ik geen duidelijk antwoord op de vraag wie dan wel mag meebeslissen, denken dat alle lidstaten van het IMF gezamenlijk kunnen beslissen wat goed is voor iedereen is ook een utopie. 189 landen vragen om tot een gezamenlijk akkoord te komen, hoeveel jaar wil je daar voor uittrekken? Maar 1 ding staat voor mij vast, het zou een mix moeten zijn van alle landen, sociale samenstelling, culturele verschillen en ga zo maar door. Als je het mij vraagt zouden we opnieuw terug moeten naar de tekentafel en met een nieuw model moeten komen. Maar we hoeven niet alles weg te gooien van het oude systeem, want wat krijgen we er anders voor terug? Dus wat is goed van het oude systeem en hoe is dat te integreren in een nieuw systeem?

De basis van “hard geld” is eigenlijk een heel eerlijk systeem, maar omdat te integreren met vernieuwing zouden we het harde geld ook een crypto valuta kunnen maken, gebaseerd op blockchain technologie. Want wie zegt dat het harde deel ook iets werkelijks zou moeten zijn wat tastbaar is. Zodra het tastbaar wordt creëer je een verlangen om het te bezitten. Ik weet dat dit een zeer gedurfde uitspraak is, maar koppel de crypto valuta los van Bitcoin, Ethereum en wat al dan niet meer. Haal het uit die “donkere hoek” en maak het juist transparant en begrijpelijk voor iedereen. Maar maak het niet vrij verhandelbaar. Dat was juist de ondergang van de goudstandaard, omdat goud door zijn rol binnen de goudstandaard een gewild product werd voor speculanten. Het is goed mogelijk dat in de toekomst een derivaat van deze crypto valuta vrij verhandeld kan worden, maar het eigenlijke product juist niet. Daarbij stel ik voor dat het principe van de Special Drawing Rights van het IMF blijft bestaan. Met de valuta code als XDR is het zelfs mogelijk, die weer gepind (peggen) wordt aan het bekende reserve munt mandje (Reserve Currency Basket). Hoe dat die verdeling is zal een speciale commissie over moeten besluiten, maar de huidige standaard is misschien nu niet zo verkeerd:

  • US Dollar (USD)                                   41,73%
  • Euro (EUR)                                           30,93%
  • Chinese Renminbi (CNY)                 10,92%
  • Japanse Yen (JPY)                               8,33%
  • Britse Pond Sterling (GBP)                 8,09%

Al ben ik het niet helemaal eens dat de Pond Sterling mede de dienst zou kunnen uit maken, want zij hebben geen goede historie als het komt op hun monetaire beleid, denk aan het verlaten van de goudstandaard, het verlaten van het Europese Munt Eenheid, de voorloper van de Euro, en recentelijk eigenhandig de relatie met Europa willen beëindigen maar wel de economische voordelen willen behouden. Maar misschien is dat juist wel een reden om ze er toch bij te houden, want tegenstrijdig gedachtegoed kan juist werken om een objectief gemeenschappelijk oordeel te vellen, we hoeven tenslotte niet allemaal vriendjes aan tafel te hebben om toch productief te kunnen zijn.

Om het dan voor de opkomende landen en burgers in het algemeen niet een ongelooflijk bloedbad te maken moeten we misschien wel schulden massaal kwijtschelden en helemaal opnieuw beginnen met een kredietsysteem. De enige die hier onder te leiden hebben zijn de geldverstrekkers in het huidige systeem. Als dat niet de centrale banken zijn die de geldpers op volle stoom hebben laten draaien, dan zijn het wel over het algemeen de grootbanken. Nu zal er direct geschreeuwd gaan worden dat die belangrijk zijn voor het systeem (systeembanken). Oh ja, welk systeem dan? Het is kapitaal vernietiging om op dezelfde manier hun rol te laten spelen, zij hebben met zijn allen heerlijk in de wond geroerd die zij mede veroorzaakt hebben maar nooit echt de rekening voor hebben moeten betalen. Laten we nooit meer praten dat ING, ABN, of Rabo belangrijke systeembanken zijn. Er is een bank die er veel beter voor staat en die hun rol direct kan overnemen en dat is de bank der Nederlandse gemeenten. Dus kappen met die onzin om banken niet te laten bloeden maar de rekening bij de burger neer te leggen.

Dus geen schuldsanering, maar een schuldkwijtschelding, de grote reset. Nu zie ik de donkere wolken alweer boven komen drijven, men zal mij hierom gaan uitschelden, waarschijnlijk zal ik uitgemaakt worden voor socialist, of communist, of wat dan ook, wel jongens dit is in het Nederlands geschreven en laten we nu niet doen alsof Nederland er zo florissant bij staat. De schuld die wij gezamenlijk hebben opgebouwd in die hypotheek portefeuilles is ABSURD. Lees het hele deel 2 nog maar eens zeer aandachtig en probeer echt te begrijpen wat er staat en bedenk dan nogmaals of een grote reset eigenlijk niet beter is voor iedere burger waar dan ook ter wereld. Dan zullen er nog de grote multinationals zijn die flink zullen gaan ageren hiertegen. Maar ook daar zeg ik tegen “MOND DICHT” jullie hebben meer dan lang genoeg geprofiteerd, ook jullie kunnen met een schone lei gaan beginnen, maar je zult nu eens aan moeten tonen dat je nog wel bestaansrecht hebben en echt winstgevend kunnen zijn voor de burgers en niet alleen maar voor de aandeelhouders. Maak met zijn allen een beter product joh, denk aan je werknemers en betaal belasting waar je het verdient.

De staat van de economie en wat na de pandemie en de recessie

Dan komen we aan bij het 2de punt de staat van de economie na de pandemie en economische recessie. Ik zou zo ontzettend graag willen dat ik de beschikking had over een glazenbol. Helaas bestaat dat niet, maar als we weer door de centrale overheden voor de gek worden gehouden en ze trekken weer massaal een konijn uit de hoge hoed om de economie op de rails te houden, dan gaat het de volgende keer wel fout. Bedenk dan ook hoe dat de tussenliggende periode voor de burgers zal zijn. Ik ben dan niet hoopvol gestemd en denk dat het allemaal nog veel erger gaat worden, denk aan BLM en andere protesten, we zijn weer terug bij de jaren 80 van de vorige eeuw, met die verandering dat het nu nog langer heeft geduurd dat we de wind in de zeilen hadden en dat we niet meer echt hebben moeten lijden zoals onze ouders en grootouders of voorouders. Dus zal de pijn alleen maar erger worden voor iedereen, want we hebben geen natuurlijke pijngrens opgebouwd in al die tijd, dus zal men nog meer willen vechten voor zijn eigen hachje, zonder naar de buren te kijken en aan de medemens te denken. Want als er iets is wat mij heeft verbaasd de laatste jaren, wat door de pandemie alleen maar duidelijker is geworden dat we bijna verplicht worden om kleur te bekennen, want als we dat niet doen dan zijn we direct de vijand.

Maar goed, wat zal het worden met de economie, we zullen met zijn allen door de zure appel moeten bijten om het zoet weer te kunnen proeven. Het zal er voorlopig niet mooier op worden, maar het duurt nu eenmaal een tijdje voor dat een wond is genezen die sinds 1971 is gaan ontstaan. Ik denk dat we ons allemaal zeer goed moeten gaan bedenken of we ooit nog wel terug moeten naar een systeem van FIAT geld, want dat heeft voor meer ellende gezorgd dan dat het ooit zal opleveren voor de burger. Mijn verwachting is dat tot aan 65% van alle bedrijven over 5 jaar niet meer zullen bestaan. Daarbij verwacht ik dat we een tijd tegemoet gaan waar dat er met de regelmaat grote protesten zullen zijn. Stakingen zijn het volgende stuk gereedschap wat gegarandeerd gebruikt zal gaan worden. Dan moeten we ons allemaal eens afvragen of de schatkist al die ellende wel kan dragen? Moet je eens voorstellen dat een volgende Minister President moet gaan verkondigen dat de AOW gestopt gaat worden, uitkeringen gehalveerd en dat we voortaan voedselbonnen moeten gaan gebruiken. Het is allemaal leuk dat we een paradijs willen creëren op aarde, ja het milieu is echt wel een belangrijk punt, maar kom bij alle wilde plannen eens met een echt financieringsmodel. Politici en andere beleidsbepalers moeten gaan bedenken dat er nog een samenleving is die moet blijven draaien na hun diensttijd. Stop met de burger voor de gek houden. Breng zo snel mogelijk het huishoudboekje op orde en dan praten we wel weer eens een keer over jullie plannetjes.

Dan moet ik natuurlijk ook iets zeggen over Nexit, heel kort dan: NIET DOEN. Nederland is geen wereld speler in het algemeen, wij hebben Europa zeker nodig op het strijdtoneel wat de wereld heet. Of denken we echt dat als we uit de Unie stappen, dat we dan toch zo een machtige speler zijn dat onze binnenlandse valuta wel eventjes in die Munt mandje wordt opgenomen. Calimero effect noem ik dat (google Calimero als je niet weet waar ik het over heb). Dat we de kritische noot blijven kraken in Europa, heel goed, ik hou daar wel van en vooral blijven vechten voor de belangen van de burgers in Nederland, maar als we het een beetje betaalbaar willen houden in Nederland, dan zijn we nu eenmaal overgeleverd aan de Europese Unie. Ga nou niet lopen aan schurken tegen de Engelsen, want we weten echt nog helemaal niet hoe het voor hen gaat worden. Als er binnenkort een reset van reserve munt komt, dan ben ik heel erg somber gesteld over de situatie van de Engelsen. Toch is dat een volk die het nog wel kan dragen, wij in ons kikkerlandje kunnen dat nooit op het grote toneel. We hebben het relatief goed, dus ga dat niet weggooien, maar blijf vechten voor een betere rolverdeling tussen unie en deelnemende landen. Daar zal een schuldenkwijtschelding op het wereldtoneel ook zeker bij gaan helpen, maar niet alleen binnen Europa.

Werk en inkomen; de toekomst voor ons allemaal

Ik zou graag op een later moment alle 3 de punten van dit deel nog wel eens willen behandelen. Maar nu moet ik een einde gaan maken aan dit artikel met het laatste punt te behandelen. Werk en inkomen; wat brengt de toekomst voor ons allemaal? Er is iets wat de pandemie ons allemaal heeft laten zien, er wordt verwacht vanuit de burger dat de overheid een vangnet produceert wanneer het nodig is. Dus aansluitend op dit punt moet ik het dan toch over het Algemeen Basisinkomen hebben. Ik vindt het een gedrocht, maar waarschijnlijk om geheel andere redenen dan de meeste tegenstanders van het Algemeen Basisinkomen. Het principe van een basisinkomen daar ben ik wel voorstander van, want juist een groot deel van de tegenstanders stonden voor aan te schreeuwen dat de overheid niets deed of niet genoeg deed voor hun clubje. Wederom heeft het mij verbaasd dat er zo veel mensen willen vechten voor hun eigen clubje, maar het werkelijk waar geen enkel probleem is als dat anderen zal benadelen, zelfs niet als het hun eigen buren zullen zijn. Mijn grootste weerstand er tegen is dat ik het een zeer grote intellectuele armoede vind als dat het is waar we mee aankomen om dingen leefbaar te houden voor de burger. Daarnaast stoort het mij aanzienlijk dat ze niet met een doordacht plan komen hoe dat zoiets op de lange termijn gefinancierd zou moeten worden zodat onze kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen en volgende generaties van kunnen genieten.

Het Algemeen Basisinkomen, het Universeel Basisinkomen, of het onvoorwaardelijk Basisinkomen (OBi) zoals het zo mooi zou moeten heten. Alleen komt dat direct bij mij de vraag op, voor wie onvoorwaardelijk? Zonder voorwaarden, of zonder bedenkingen of aarzeling, ik begrijp heus wel waar dit om gaat, dat er geen onderscheid gemaakt mag worden, gewoon iedere inwoner krijgt zo een Basisinkomen. Okay, vanaf welke leeftijd, oh nee wacht, onvoorwaardelijk, dus vanaf de geboorte, of toch maar niet? Daarnaast, denken we echt dat de overheid je aan de moederborst hangt en dat je lekker mag blijven lurken zonder dat ze daar voorwaarden aan hangen? Okay, nee dat mag niet, onvoorwaardelijk was de term, dus geen verplichtingen. Als we Nederland leefbaar willen houden dan toch maar niet op die manier denk ik dan. Is er nu echt geen andere manier te bedenken dat er iets moet komen als een financieel of fiscaal vangnet? Ik ben van een tegenstander echt wel veranderd in een voorstander, maar laten we nu eens een constructief plan bedenken waar dat iedereen op de hele lange termijn wat aan heeft, en ja desnoods vanaf de geboorte. Het zou in ieder geval een nobel streven zijn om dit voor je medeburgers te bewerkstelligen. Waar ik alleen bang voor ben is, zal het ooit genoeg zijn, of als we na de eerste gewenning alweer gaan vinden dat het meer kan zijn, dan gaan we toch gewoon de straat weer op. Voor dat we het doorhebben gaan we een situatie creëren van de burger tegenover de overheid, zij willen de hand op de knip houden, de burger wil een groter portie. Het wordt als een gratis methadon programma voor een heroïne verslaafde. 

Als ik met een voorstel zou moeten komen, dan zou het ook niet een verplichting moeten zijn om het aan te nemen. Daarnaast zou ik wel een eisen pakket eraan hangen voor degene die gebruik willen maken van een Algemeen Basisinkomen. Waarom mag er niet een tegenprestatie worden verwacht voor dit infuus aan contant geld. Aan de andere kant, waarom zou de overheid moeten opdraaien om dit te financieren, want het is een vestzak broekzak transactie, de inkomsten van de overheid zijn de belastingen van de burger en bedrijven. Als je daar geld aan onttrekt voor dat basisinkomen, dan zal het ergens anders van weggenomen moeten worden. Wie neemt de beslissing waar dat dan minder aan uit moet worden gegeven? Die beslissing is nog niet zo makkelijk genomen als we de populariteit barometer van politici even weg laten, want wat we zeker niet moeten doen is beslissingen omtrent een basisinkomen laten samengaan met de verkiesbaarheid van deze politici. Waar ik een voorstander van zou zijn als we naar het financieringsmodel gaan kijken dat we bijvoorbeeld de mogelijkheid presenteren om toch het bedrijfsleven te belasten, maar dan zonder direct de belastingen te verhogen voor ondernemingen en ondernemers. Want de discussie over het basisinkomen heeft pas echt voet aan de grond gekregen nadat het voor iedereen duidelijk werd dat er een Industriële Revolutie 4.0 aan zit te komen. We zijn bang geworden dat automatisering of robotisering de arbeidsmarkt overhoop gaat gooien. Waarschijnlijk zal dit inderdaad gaan gebeuren. Is er dan niet een soort van “statiegeld” programma te bedenken waarbij bedrijven die verdere automatisering willen doorvoeren om de winstgevendheid en concurrentie positie te verbeteren, waarbij er dus minder werkgelegenheid komt bij deze bedrijven om dan tegen degene te zeggen: hier zijn je benodigde vergunningen, maar geef aandelen in onderpand die in een fonds gaan waar dat dividend, gemeten aan belastingen over wordt uitgekeerd waaruit dan weer het basisinkomen kan worden gefinancierd?

Op de een of andere manier moeten we bedrijven bewust maken dat ze niet meer maar eerlijker moeten gaan betalen om, dit gaat zowel om belasting en om beloning. Wil een bedrijf zich daar aan onttrekken, door bijvoorbeeld geld weg te sluizen naar een ander land, laat deze betalen door importheffingen op producten en materiaal. Willen ze productie uitbesteden aan goedkope loonlanden, extra belasten op de producten die ergens anders worden gemaakt, maar wel weer worden verkocht in het land. Dit het liefst mondiaal doorberekenen, dus dat er een eerlijk speelveld wordt gecreëerd voor iedereen. Lees over het waarom van dit standpunt maar het laatste gedeelte van deel 3.

Dan komt automatisch het onderwerp van werk ter discussie. Ik hoop dat mijn standpunt omtrent inkomen duidelijk is geworden, dan zal het ook niet verbazen dat ik denk dat er op het gebied van werk ook het een en ander zal gaan veranderen. Voor minstens 65% van de werknemers die in de aankomende tijd hun baan gaan verliezen zal er geen gelijkwaardige baan of werkzaamheden terugkomen. De tendens is dat er meer productie richting de consument zal moeten gaan gebeuren. Dit kan alleen onder de omstandigheden als men vergaande automatisering door gaat voeren. Dus zullen werkzoekenden die zijn opgeleid, of beschikken over werkervaring in de huidige arbeidsmarkt, moeten concurreren met robots, in welke vorm dan ook. Er zal dus vol ingezet moeten gaan worden op (bij)scholing. Dit zal een samenspel moeten gaan worden tussen de centrale overheid en het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven weet het beste wat zij nodig hebben van de werknemers, dus laat ze maar vakscholen inrichten. Indonesië heeft hier een heel goede maatregel voor getroffen, iedere onderneming die een gedegen vakschool inricht kan de kosten volledig terugkrijgen via een kostendekking programma binnen de vennootschapsbelasting, tot aan 120% van alle kosten. De ondernemer kan zelf beslissen om dit direct te verrekenen of verspreid over meerdere jaren.

Er gaan banen verdwijnen, maar er komen ook andere banen voor in de plaats. Dus totaal verdamping van arbeidsplaatsen zie ik de eerste 50 jaar niet gebeuren. Maar om het transparant te houden, als we toch aan een basisinkomen gaan, dan kan daar een motivatie worden ingebouwd om werknemers extra te prikkelen om actief aan scholing te doen. Ja ook ik doe dit nog steeds iedere week. Maar okay, laten we nu eens zeggen dat dit niet voor iedereen is weggelegd. Wat moet je dan gaan doen om toch bezig te blijven? Ga anderen helpen, misschien wel door de kennis te delen waar je wel over beschikt. Er is steeds meer behoefte aan echte vakkennis en ervaring, maar dan misschien in je eigen tempo. Er zijn steeds meer mogelijkheden bij aan het komen om van een hobby ook een inkomsten te maken. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar etsy.com, zo zullen er meer en meer initiatieven worden ontwikkeld dus als je niet wilt hoef je niet met je ziel onder je armen thuis te gaan zitten. Bedenk wat je daadwerkelijk wilt gaan doen.

Dan wil ik nog afsluiten met een wellicht controversieel onderwerp. Voor de gezondheid van het bedrijfsleven en ondernemersklimaat moeten in Nederland meer gaan produceren. We zijn steeds meer een service en dienstverlening natie geworden. Maar dat vertraagd de groei alleen maar meer. Het is rondpompen van geld, maar er wordt minder rijkdom gecreëerd. Dus moet de taart steeds meer verdeeld worden met minder aanwas. Maar ik denk dat dit een onderwerp is voor een volgend artikel. Zoals meerdere onderwerpen in die hier zijn behandeld. Voor mijn eigen nieuwsgierigheid wil ik een volgend artikel ook gaan wijden aan de IMF en de Special Drawing Rights, dit is een fascinerend onderwerp waar we in de toekomst echt iets mee kunnen als we het hebben over de creatie van een nieuwe reserve valuta. Het is een lang artikel geworden van ruim 28.200 woorden. Ik hoop echt dat jullie er wat aan hebben en als je het tot hier hebt gehaald om het te lezen dan is mijn dank ongelooflijk groot. Laat maar weten wat je van het artikel vond of als je suggesties hebt voor volgende onderwerpen.

Succes met wat je ook gaat doen, ondanks dat de toon van dit artikel hoofdzakelijk somber is, ben ik in ieder geval positief over de toekomst, want die begint vandaag en we kunnen er gezamenlijk voor zorgen dat het een toekomst zal zijn waar we allemaal trots op mogen zijn.

Tot gauw.